ECLI:NL:RBSGR:1999:AA5928
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toelating als vluchteling en vergunning tot verblijf; beoordeling van de persoonlijke omstandigheden van de eiser
In deze zaak heeft eiser, een Iraanse nationaliteit bezittende vreemdeling, een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling en een vergunning tot verblijf. De aanvraag werd door verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, afgewezen op grond van kennelijke ongegrondheid. Eiser heeft bezwaar aangetekend en zijn aanvraag nader gemotiveerd. Tijdens de hoorzitting op 6 augustus 1997 heeft eiser zijn situatie toegelicht, waarin hij aangaf dat hij door zijn broer, een brigade-generaal bij de Sepah Pasdaran, werd gedwongen om in militaire dienst te gaan en dat hij mishandeld werd vanwege zijn weigering om te vechten. Eiser heeft vervolgens besloten Iran te verlaten uit angst voor vervolging.
De rechtbank heeft de zaak behandeld en moest beoordelen of het besluit van verweerder om de aanvraag van eiser af te wijzen in stand kon blijven. De rechtbank oordeelde dat de door eiser aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldoende waren om aan te nemen dat hij als vluchteling moest worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de situatie in Iran niet zodanig was dat vreemdelingen zonder meer als vluchteling konden worden beschouwd. Eiser heeft niet aangetoond dat hij persoonlijk vervolging te vrezen had op grond van zijn politieke overtuiging of andere relevante gronden. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het besluit van verweerder bevestigd.