ECLI:NL:RBSGR:1999:AA5926

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 november 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/1380
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A. Stehouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een vergunning tot verblijf voor een vreemdeling zonder geldig paspoort

In deze zaak verzocht eiseres, een vreemdeling afkomstig uit de voormalige Sovjet-Unie, om een vergunning tot verblijf in Nederland bij haar partner. Eiseres had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning, maar deze was afgewezen omdat zij niet beschikte over een geldig paspoort. Eiseres had een paspoort van de Sovjet-Unie dat was verlopen en had geen toegang tot de Russische autoriteiten om een nieuw paspoort aan te vragen. De rechtbank behandelde het beroep van eiseres tegen de beslissing van de Staatssecretaris van Justitie, die de aanvraag had afgewezen op basis van het ontbreken van een geldig paspoort en de vereisten voor verblijf bij een partner. De rechtbank oordeelde dat eiseres voldoende had aangetoond dat zij niet in staat was om een geldig paspoort te verkrijgen, en dat de Staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom geen ontheffing van het paspoortvereiste kon worden verleend. De rechtbank vernietigde het besluit van de Staatssecretaris en droeg deze op om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moest worden met de bijzondere omstandigheden van eiseres. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te 's-Hertogenbosch
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
--------------------------------
Uitspraak
--------------------------------
AWB 99/1380 VRWET
Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 33a van de Vreemdelingenwet (Vw) in het geschil tussen:
A, verblijvende te B, eiseres,
gemachtigde mr. M.A. Collet, advocaat te Waalwijk,
en
de Staatssecretaris van Justitie te 's-Gravenhage, verweerder.
I. PROCESVERLOOP
Eiseres is afkomstig uit de voormalige Sovjet-Unie en is vreemdeling in de zin van de Vw.
Op 12 juni 1996 heeft eiseres bij de korpschef van de politieregio Midden- en West-Brabant een verzoek tot verlening van een vergunning tot verblijf ingediend met als doel verblijf bij Nederlandse partner C (referent) en het
verrichten van arbeid al dan niet in loondienst gedurende dat verblijf.
Bij besluit van 30 oktober 1996 is de aanvraag niet ingewilligd.
Dit besluit is aan eiseres bekend gemaakt op 7 november 1996. Daarbij is eiseres medegedeeld dat nog aan de hand van de inhoud van een eventueel bezwaarschrift zal worden beslist of zij de behandeling ervan in Nederland mag
afwachten.
Op 4 december 1996 heeft eiseres tegen voornoemd besluit bezwaar gemaakt bij verweerder.
Voorts heeft eiseres om een voorlopige voorziening verzocht, inhoudende dat het verweerder wordt verboden maatregelen te nemen om tot verwijdering van eiseres over te gaan, totdat op het bezwaarschrift zal zijn beslist. Bij
schrijven van 29 april 1997 heeft eiseres het verzoek ingetrokken, nadat haar door verweerder was medegedeeld dat zij de beslissing op bezwaar alsnog in Nederland mag afwachten.
Op 3 juni 1997 is eiseres omtrent haar bezwaar gehoord door een ambtelijke commissie.
Bij besluit van 23 februari 1998 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij schrijven van 23 maart 1998 beroep ingesteld.
Bij schrijven van 10 november 1998 heeft verweerder de beschikking van 23 februari 1998 ingetrokken. Het op 23 maart 1998 ingestelde beroep is op 13 november 1998 ingetrokken.
Bij besluit van 3 februari 1999 heeft verweerder het bezwaar van eiseres wederom ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij schrijven van 26 februari 1999 beroep ingesteld. Het beroep is op 1 maart 1999 ter griffie van de rechtbank ontvangen.
Verweerder heeft naar aanleiding van het voornoemde beroep de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 13 oktober 1999, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. J.A.C. Verbeek, ambtenaar ten departemente.
II. OVERWEGINGEN
Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit van 3 februari 1999 in rechte stand kan houden. Bij dit besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Uit de gedingstukken is onder meer het volgende gebleken.
Eiseres verzoekt om verlening van een vergunning tot verblijf bij haar partner C. Op 29 april 1986 is zij in de voormalige Sovjet-Unie gescheiden. Eiseres heeft een zoon, geboren op [...] 1987. In 1988 vertrok eiseres met het
Staatscircus naar Duitsland. In 1991 heeft eiseres zich in Rusland uit laten schrijven en is naar Oekraïne verhuisd.
Vanwege haar werk als circusartieste heeft zij geen vaste woon- of verblijfplaats gehad.
Sedert 1993 is eiseres feitelijk in Nederland. Zij heeft in 1994
referent, die toen de Belgische nationaliteit bezat, in het circus leren kennen. In 1994 heeft eiseres bij de vreemdelingendienst te D om een verblijfsvergunning verzocht. Ze kreeg het advies om te trouwen met referent en in België
om een verblijfsvergunning te vragen. Referent heeft inmiddels de Nederlandse nationaliteit verkregen. Hij is grenswerker en heeft een contract voor de duur van twee jaren. De zoon van eiseres bezoekt een basisschool in België.
Eiseres vreest voor problemen bij terugkeer naar Rusland omdat een voormalig collega drie jaar geleden drie beren heeft geslacht die op naam van eiseres stonden. Zij durfde hiervan geen aangifte te doen omdat haar paspoort was
verlopen. Eiseres en haar ouders werden bedreigd door voormalig collega's van het Sovjet Staatscircus.
Eiseres is in het bezit van een paspoort van de Sovjet-Unie, geldig tot 19 juni 1995. Zij weet niet waar zij haar paspoort in de Russische Federatie zou moeten laten verlengen omdat zij nergens staat geregistreerd. Vanwege haar
zwervend bestaan is haar nationaliteit een probleem. Op 10 april 1995 en 10 juni 1996 heeft eiseres zich tot de consulaire afdeling van de ambassade van de Russische Federatie gewend teneinde een paspoort te verkrijgen. Daar kreeg
zij te horen dat zij hiervoor bij de lokale autoriteiten in haar permanente verblijfplaats in de Russische Federatie diende te zijn. Omdat eiseres niet langer in haar oude woonplaats E staat ingeschreven, heeft de Bedrijfs- en
woningbouwvereniging Nr. 1 van het Industriële district van deze gemeente bij schrijven van 1 juni 1998 medegedeeld eiseres geen paspoort te verlenen. Op 13 november 1998 heeft eiseres zich per aangetekend schrijven wederom tot de
ambassade van de Russische Federatie gewend, doch deze brief is ongeopend retour gekomen. De moeder van eiseres heeft in de Russische Federatie pogingen ondernomen om aan een paspoort voor haar dochter te komen.
Eiseres heeft zich -kort gezegd- op het standpunt gesteld dat het feit dat zij niet beschikt over een geldig Russisch paspoort haar niet kan worden tegengeworpen, nu zij voldoende heeft ondernomen om in het bezit te komen van een
geldig paspoort. Eiseres heeft zich zowel tot de consulaire afdeling van de ambassade van de Russische Federatie als tot de autoriteiten in haar voormalige woonplaats E gewend.
Bovendien is het niet aan eiseres te wijten dat ze geen ongehuwdverklaring kan overleggen. In Rusland is zij immers onbekend als burger van deze nieuwe staat omdat ze voor het uiteenvallen van de Sovjet-Unie naar Duitsland was
vertrokken. Verweerder heeft voorts naar het oordeel van eiseres ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat eiseres een zwervend bestaan als circusartieste heeft geleid.
Verweerder heeft zich -voor zover hier van belang en kort zakelijk weergegeven- op het standpunt gesteld dat voor eiseres onverkort het paspoortvereiste geldt. Handhaving van het paspoortvereiste wordt door verweerder van belang
geacht vanwege vreemdelingentoezicht en eventuele uitzetting. Er bestaat geen grond om eiseres ontheffing te verlenen van het paspoortvereiste omdat niet is aangetoond dat zij niet in het bezit van een geldig paspoort kan worden
gesteld. Voorts voldoet eiseres, in de visie van verweerder, niet aan de voorwaarden die gesteld worden voor verblijf bij partner, nu zij geen documenten kan overleggen waaruit blijkt dat zij ongehuwd is.
Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 28, zesde lid, van het Voorschrift Vreemdelingen (VV), juncto artikel 41 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) moeten vreemdelingen om in Nederland te kunnen worden toegelaten voor een verblijf van langer dan drie
maanden in het bezit zijn van een geldig nationaal paspoort.
Van het vereiste van het bezit van een geldig nationaal paspoort kan, gelet op het bepaalde in artikel 28, zevende lid, van het VV, juncto artikel 42 van het Vb, worden afgeweken hetzij omdat betrokkene heeft aangetoond, dat hij
vanwege de regering van het land waarvan hij
onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig paspoort kan worden gesteld, hetzij omdat betrokkene een aanvraag om toelating als vluchteling heeft ingediend en heeft aangetoond dat met het oog op het verlenen van een
vergunning tot verblijf of het verlengen van de geldigheidsduur daarvan van hem redelijkerwijs niet kan worden gevergd, dat hij zich voor het verkrijgen, of het doen verlengen van de geldigheidsduur van een paspoort, tot bedoelde
regering wendt.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting kan worden afgeleid dat eiseres ten tijde van haar aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf niet beschikte over een geldig paspoort, nu haar paspoort van de
Sovjet-Unie op 19 juni 1995 was verlopen. Eiseres heeft zich op 10 april 1995 en 10 juni 1996 tot de consulaire afdeling van de Russische Federatie in Nederland gewend teneinde in het bezit van een geldig paspoort te komen. Haar
werd medegedeeld dat zij niet over het Russische staatsburgerschap beschikte en zij zodoende niet in het bezit kon worden gesteld van een Russisch paspoort.
Ingevolge het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 30 juli 1999 -inzake Staatsburgerschaps- en Vreemdelingenwetgeving in de republieken van de voormalige Sovjet-Unie en Afghanistan- geldt voor het verkrijgen van
het Russische staatsburgerschap de Wet op het Staatsburgerschap van de Russische Federatie van 28 november 1991, in werking getreden op 6 februari 1992. Deze wet is laatstelijk gewijzigd op 18 januari 1995. Uit deze wet volgt,
blijkens het voornoemde ambtsbericht, dat voormalig Sovjet-burgers die in het buitenland wonen een verzoek om erkenning van het staatsburgerschap van de Russische Federatie bij het Russische consulaat in het buitenland moeten
indienen.
De consul is zelf bevoegd inzake aanvragen van staatsburgerschap te beslissen. Indien de consul de aanvraag honoreert houdt dat tevens in dat het staatsburgerschap van de Russische Federatie onmiddellijk ingaat.
Gelet op het feit dat ten tijde van het bestreden besluit van 3 februari 1999 de voornoemde Wet op het Staatsburgerschap van de Russische Federatie in werking was getreden, had, naar het oordeel van de rechtbank, de consul van de
Russische Federatie in Nederland de bevoegdheid te onderzoeken of eiseres in aanmerking zou komen voor het Russische staatsburgerschap. Hierna had de consul eiseres mogelijk in het bezit kunnen stellen van een geldig Russisch
paspoort.
Uit de gedingstukken is gebleken dat eiseres zich op 10 april 1995 en 10 juni 1996 heeft gewend tot de consulaire afdeling van de ambassade van de Russische Federatie. Hiermee heeft zij de in het ambtsbericht van 30 juli 1999
voorgeschreven procedure gevolgd.
Op het -gelet op het voornoemde ambtsbericht- onjuiste advies van deze consulaire afdeling heeft eiseres zich vervolgens gewend tot de autoriteiten van de gemeente Chabarovsk, haar permanente woonplaats binnen de Russische
Federatie. Bij schrijven van 1 juni 1998 heeft de Bedrijfs- en woningbouwvereniging Nr. 1 van het Industriële district van E medegedeeld dat eiseres niet in het bezit van een paspoort kan worden gesteld omdat zij niet langer in deze
gemeente staat ingeschreven.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres alles ondernomen wat van haar verlangd kon worden. Gelet op de negatieve resultaten van haar acties heeft zij genoegzaam aangetoond dat zij vanwege de regering van het land waarvan zij
onderdaan is, feitelijk niet in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld.
Verweerder heeft onder deze omstandigheden onvoldoende gemotiveerd waarom aan eiseres geen ontheffing, met toepassing van artikel 28, zevende lid, van het VV, is verleend van het vereiste dat over een geldig nationaal paspoort dient
te worden beschikt.
Het beroep is in zoverre dan ook gegrond. Verweerder zal een nieuw
besluit dienen te nemen met inachtneming van het vooroverwogene.
Ten aanzien van de vraag of eiseres op grond van het door verweerder gevoerde beleid in aanmerking komt voor verblijf hier te lande, overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 11, vijfde lid, van de Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend. Verweerder voert met het oog op de bevolkings- en werkgelegenheidssituatie
hier te lande een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen - behoudens verplichtingen voortvloeiende uit internationale overeenkomsten - slechts voor verblijf in Nederland in aanmerking komen, indien met hun aanwezigheid hier te
lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of er sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard.
Gesteld noch gebleken is dat met de aanwezigheid van eiseres hier te lande een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend.
Ingevolge het door verweerder gevoerde beleid, zoals neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 1994 (Vc), onder hoofdstuk B 1/3, kan aan de partner van een Nederlander verblijf hier te lande worden toegestaan in het kader van een
vaste relatie, danwel vanaf het achttiende levensjaar van beide partners, in het kader van een nieuwe relatie, indien:
a. er sprake is van een vaste relatie, hetgeen met name moet blijken uit het feit dat de partners feitelijk samenwonen, op hetzelfde adres in het bevolkingsregister zijn ingeschreven en een gemeenschappelijke huishouding voeren;
b. beide partners met gelegaliseerde officiële documenten aantonen ongehuwd te zijn. Een uitzondering is mogelijk indien vaststaat dat een van de partners door wettelijke beletselen waarop hij zelf geen invloed kan uitoefenen nog
niet gescheiden is;
c. degene bij wie toelating wordt beoogd duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan in de zin van de Vw, waaronder in casu wordt verstaan een netto-inkomen dat tenminste gelijk is aan het bestaansminimum in
de zin van de Algemene Bijstandswet, dat wil zeggen ten minste het netto normbedrag voor de desbetreffende categorie echtparen/gezinnen. Deze middelen worden als duurzaam beschouwd indien deze voor een periode van nog ten minste één
jaar beschikbaar zijn;
d. degene bij wie toelating wordt beoogd duurzaam beschikt over passende huisvesting;
e. degene wiens toelating het betreft geen gevaar vormt voor de openbare rust, de openbare orde of de nationale veiligheid.
Dit door verweerder gevoerde beleid acht de rechtbank, gegeven het restrictieve karakter van het toelatingsbeleid, niet onredelijk.
De rechtbank overweegt dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet was voldaan aan het onder b. gestelde vereiste. Immers, eiseres heeft noch ten tijde van de aanvraag, noch tijdens de behandeling van het
bezwaarschrift middels gelegaliseerde officiële documenten aangetoond dat zij ongehuwd was. Wel heeft eiseres een certificaat van echtscheiding, waaruit blijkt dat haar huwelijk op 29 juli 1986 is ontbonden, overgelegd.
Uit de landeninformatie ten aanzien van de Russische Federatie - opgenomen in deel C4-42/43 van de Vc- blijkt dat onderdanen van de Russische Federatie vaak problemen hebben met het verkrijgen van een verklaring van ongehuwd zijn,
maar dat de betrokken Russische autoriteiten op verzoek van een belanghebbende overgaan tot afgifte van een verklaring van ongehuwd zijn. Voor onderdanen van de Russische Federatie, niet inwoner van Moskou, wordt door de consul van
de Russische Federatie in Nederland aan de hand van het zogenaamde binnenlandse paspoort een verklaring omtrent de burgerlijke staat afgegeven.
Naar het oordeel van de rechtbank is het gelet op die informatie voor eiseres niet mogelijk in het bezit te komen van een gelegaliseerde en officiële verklaring die aantoont dat zij ongehuwd is. Immers, bij de verkrijging van
dergelijke documenten wordt er vanuit gegaan dat het om
onderdanen van de Russische Federatie gaat die in het bezit zijn van een binnenlands paspoort, terwijl het ten aanzien van eiseres -gelet op hetgeen ten aanzien van het paspoortvereiste is overwogen- niet mogelijk is gebleken in het
bezit te worden gesteld van het Russische staatsburgerschap dan wel een Russisch paspoort.
Ingeval niet wordt voldaan aan de beleidsregels voor toelating zal verweerder op de voet van artikel 4:84 van de Awb de vraag moeten beantwoorden of sprake is van door de vreemdeling aangevoerde bijzondere feiten en omstandigheden
die aanleiding dienen te zijn om in zijn geval van de beleidsregels af te wijken. Dat kan zijn omdat die bijzondere feiten en omstandigheden bij het opstellen van de beleidsregels niet of onvoldoende onder ogen zijn gezien of omdat
de afweging van belangen die aan die beleidsregel ten grondslag heeft gelegen in de bijzondere situatie van de vreemdeling niet tot een redelijke uitkomst leidt.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval sprake van een dergelijke bijzondere situatie. De rechtbank neemt aan dat binnen de Russische Federatie verklaringen van ongehuwd zijn minder gangbaar zijn dan hier te lande.
Blijkens het ambtsbericht van 30 juli 1999 van de Minister van Buitenlandse Zaken geldt immers voor een vreemdeling die binnen de Russische Federatie wenst te huwen met een Russisch staatsburger onder meer dat hij gelegaliseerde dan
wel geapostilleerde documenten ten aanzien van -onder meer- het ongehuwdzijn dient over te leggen, tenzij de vreemdeling reeds eerder is gehuwd. In dergelijke gevallen kan met een verklaring van echtscheiding worden volstaan.
Hierbij is van belang dat -zoals hiervoor reeds is overwogen- eiseres niet in het bezit kan worden gesteld van een officiële en gelegaliseerde verklaring waaruit blijkt dat zij ongehuwd is.
Onder deze omstandigheden is zonder nadere motivering niet duidelijk waarom in de onderhavige zaak niet met een verklaring van echtscheiding kon worden volstaan. Ook in zoverre is het beroep derhalve gegrond.
Ten overvloede merkt de rechtbank het volgende op.
Verweerder hecht er -blijkens het verhandelde ter zitting- waarde aan dat eiseres het certificaat van echtscheiding laat legaliseren door de Nederlandse ambassade binnen de Russische Federatie. Verweerder zal eiseres bij het nieuw
te nemen besluit in de gelegenheid dienen te stellen de echtscheidingsakte te laten legaliseren. Daarbij valt niet uit te sluiten dat eiseres mogelijkerwijs alsnog in de gelegenheid is om in het bezit te komen van een
ongehuwdverklaring.
De rechtbank acht termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de
daarbij behorende bijlage begroot op in totaal f. 1.420,-- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
* 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;* 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
* waarde per punt f. 710,--;
* wegingsfactor 1.
Tevens zal de rechtbank bepalen dat door verweerder aan eiseres het door haar gestorte griffierecht dient te worden vergoed.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank,
verklaart het beroep gegrond voor zover het is gericht tegen de bij het bestreden besluit gehandhaafde weigering eiseres ontheffing van het paspoortvereiste te verlenen;
vernietigt het besluit in zoverre;
bepaalt dat verweerder ter zake een nieuw besluit neemt met inachtneming van het in de uitspraak overwogene;
verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten vastgesteld op f. 1.420,-- te vergoeden door de Staat der Nederlanden en te voldoen aan de griffier;
gelast dat het gestorte griffierecht ten bedrage van f. 225,-- door de Staat der Nederlanden namens verweerder aan eiseres wordt vergoed.
Aldus gedaan door mr. A. Stehouwer als rechter in tegenwoordigheid van mr. E.A. Vermunt als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 november 1999.
Afschriften verzonden: 30 november 1999
TH