ECLI:NL:RBSGR:1999:AA5752

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 juli 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 98/5286
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.H. Franke
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating als vluchteling en vergunning tot verblijf van Liberiaanse nationaliteit in het kader van vreemdelingenrecht

In deze zaak gaat het om de verzoeken van eiser, een Liberiaanse man, om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf in Nederland. Eiser verblijft sinds 9 maart 1994 in Nederland en heeft in het verleden meerdere aanvragen ingediend, die telkens zijn afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn laatste aanvraag, waarbij verweerder heeft gesteld dat eiser niet de Liberiaanse nationaliteit bezit. De rechtbank onderzoekt of de afwijzing van de aanvragen door verweerder terecht is, met name of eiser daadwerkelijk de Liberiaanse nationaliteit heeft. Eiser heeft documenten overgelegd die zijn nationaliteit zouden bevestigen, maar verweerder heeft deze documenten betwist en stelt dat ze niet authentiek zijn. De rechtbank concludeert dat verweerder onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld en onvoldoende bewijs heeft geleverd om te stellen dat eiser geen Liberiaanse nationaliteit heeft. De rechtbank vernietigt de bestreden beschikking en draagt verweerder op om opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van eiser, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
artikel 8:77 Algemene Wet Bestuursrecht (Awb)
artikel 33a Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr: AWB 98/5286 VRWET H
inzake: A, wonende/verblijvende te B, eiser,
gemachtigde: mr E.J.M. Klip, advocaat te Lekkerkerk;
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr M.R.Plug, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhage.
1. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1.1 Eiser, geboren op [...] 1964, stelt de Liberiaanse
nationaliteit te hebben. Hij verblijft sedert 9 maart 1994 in Nederland.
Op 14 april 1994 heeft hij verzocht om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Bij beschikking van 10 oktober 1994 is afwijzend op de verzoeken van
eiser beslist. Eiser heeft tegen deze afwijzende beschikking een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft bepaald dat uitzetting gedurende de periode dat het bezwaar aanhangig was, niet achterwege zal worden gelaten. Op 20 oktober
1994 heeft eiser de president van de rechtbank 's- Gravenhage verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten, totdat op zijn bezwaar is beslist.
1.2 Bij uitspraak van 18 november 1995 heeft de president van de rechtbank 's-Gravenhage het bezwaar met toepassing van artikel 33b, Vw ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen (AWB 94/9582 VRWET).
1.3 Op 10 december 1996 heeft eiser opnieuw aanvragen ingediend om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf
wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Bij beschikking van 5 november 1997 heeft verweerder de desbetreffende aanvragen niet ingewilligd, de aanvraag om toelating als vluchteling wegens niet-ontvankelijkheid ervan. Eiser
heeft op 2 december 1997 tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft op 29 juli 1998 het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
1.4 Bij beroepschrift van 26 augustus 1998 heeft eiser tegen deze laatste beschikking beroep ingesteld bij deze rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd
tot ongegrondverklaring van het beroep.
1.5 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 21 mei 1999. Ter zitting hebben eiser en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet.
2. OVERWEGINGEN
2.1 In dit geding dient te worden beoordeeld of de niet-inwilliging van het bezwaarschrift in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
De onderbouwing van de aanvragen
2.2 In juli 1985 werd de schoonvader van eiser, generaal C, vermoord bij een poging middels een staatsgreep de regering Doe omver te werpen. De echtgenote van eiser is politieagente en eiser wist dat zij als gevolg daarvan gevaar
zou lopen. In juli 1985 is hij samen met enkele familieleden naar Ivoorkust gevlucht. In 1987 is eiser alleen teruggekeerd naar Liberia om te kijken of de situatie veilig was. Bij terugkomst is hij in zijn woning opgepakt en
gedurende drie dagen ondervraagd. Eiser kreeg van zijn ondervragers te horen dat zijn familie rustig terug kon keren naar Liberia.
In maart 1988 is zijn vrouw gearresteerd om vervolgens gedurende een maand gevangen te worden gehouden.
Op 9 februari 1994 hebben troepen van Charles Taylor het huis van eiser in brand gestoken nadat er documenten waren gevonden die de echtgenote van eiser onder het vloerkleed had verstopt.
De bestreden beschikking en de standpunten van partijen
2.3 Verweerder heeft de bestreden beschikking -voorzover van belang en samengevat- doen steunen op de volgende overwegingen.
Verweerder verwijst allereerst naar de beschikking in primo van 5 november 1997 waarbij op alle van belang zijnde aspecten van de zaak is ingegaan.
Eiser heeft nimmer authentieke documenten kunnen overleggen waaruit overtuigend blijkt dat hij de Liberiaanse nationaliteit bezit. Ook de authenticiteit van de laatstelijk overgelegde verklaring van de ambassade te Accra staat niet
vast. Onduidelijk is hoe eiser aan deze verklaring is gekomen. Indien deze enkel is afgegeven op grond van mondelinge mededelingen kan hieraan geen enkele waarde worden toegekend.
2.4 Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat verweerder stelt dat het paspoort van eiser vals zou zijn en dat de Liberiaanse ambassade te Brussel ontkent dat eiser van Liberiaanse nationaliteit is. De verklaringen van deze ambassade
zijn echter afgelegd in een periode gedurende welke weinig betrouwbare verklaringen door die ambassade werden afgelegd. Om die reden kan verweerder dan ook niet stellen dat verweerder zelf geen onderzoek behoeft te doen naar de
gestelde nationaliteit van eiser. Eiser is ten onrechte niet gehoord.
2.5 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd, zoals weergegeven in het zich bij de stukken bevindende verweerschrift en de ter zitting gegeven toelichting en aanvullingen daarop.
Wettelijk kader
2.6 Eiser legt aan de aanvragen en het onderhavige beroep ten grondslag dat hij in aanmerking komt voor toelating in Nederland als vluchteling dan wel wegens klemmende redenen van humanitaire aard.
2.7 Ingevolge artikel 15b, eerste lid, aanhef en onder b, Vw wordt een aanvraag om toelating als vluchteling niet ingewilligd wegens
niet-ontvankelijkheid ervan, indien de vreemdeling reeds eerder in Nederland op gelijke gronden om toelating heeft gevraagd terwijl daarop onherroepelijk tot niet-inwilliging is besloten.
2.8 Ingevolge artikel 11, vijfde lid, Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden van het algemeen belang ontleend.
2.9 Verweerder voert met het oog op de bevolkings- en
werkgelegenheidssituatie hier te lande bij de toepassing van dit artikellid een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen - behoudens verplichtingen voortvloeiende uit internationale overeenkomsten- slechts voor verlening van een
vergunning tot verblijf in aanmerking komen, indien met hun verblijf hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien er sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard.
Beoordeling van het beroep
2.10 Dit geding zich heeft toegespitst op de vraag of eiser al dan niet de Liberiaanse nationaliteit bezit. Gelet op het feit dat reeds vanaf de eerste aanvraag van eiser deze vraag een inhoudelijke beoordeling van eisers
asielrelaas in de weg staat, zal de rechtbank zich in deze beperken tot de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet de Liberiaanse nationaliteit bezit.
2.11 Het door verweerder ingenomen standpunt, inhoudende dat eiser niet de door hem gestelde Liberiaanse nationaliteit bezit, berust onder meer op een verklaring van de Liberiaanse Ambassade te Brussel, gedateerd 23 november 1995,
waarbij is medegedeeld dat het door eiser overgelegde Liberiaanse paspoort beschouwd dient te worden als "cancelled and nullified". Op grond van deze verklaring heeft verweerder kennelijk aangenomen dat het door eiser overgelegde
paspoort vals dan wel vervalst is, althans niet kan dienen ter staving van eisers bewering dat hij de Liberiaanse nationaliteit bezit.
2.12 De rechtbank stelt allereerst vast dat in voornoemde verklaring de termen "cancelled and nullified" worden gebezigd. Deze termen duiden niet als vanzelfsprekend op de omstandigheid dat sprake zou zijn van een vals dan wel
vervalst paspoort, maar veeleer op een situatie waarbij eisers paspoort is ingenomen en ongeldig is verklaard. Een reden voor de door de Liberiaanse Ambassade getrokken conclusie dan wel een toelichting daarop is in de verklaring
niet gegeven.
Daarnaast bevat voornoemde verklaring van de Liberiaanse Ambassade geen enkele aanwijzing voor het feit dat eiser niet de Liberiaanse nationaliteit zou bezitten.
In de tweede plaats is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat verweerder zich voldoende heeft gerealiseerd dat genoemde verklaring is afgegeven in een periode waarin (een medewerker van) de Liberiaanse ambassade in
opspraak is geraakt in verband met de afgifte van onjuiste verklaringen betreffende het al dan niet bezitten van Liberiaanse nationaliteit van de destijds gepresenteerden. De rechtbank acht in ieder niet uitgesloten dat, nu uit
genoemde verklaring niet valt af te leiden door wie en op grond van welke overwegingen de verklaring is afgegeven, kan worden getwijfeld aan de waarde van de op 23 november 1995 afgegeven verklaring.
2.13 Een en ander klemt temeer nu eiser een verklaring van de Liberiaanse ambassade te Accra, Ghana, gedateerd 17 november 1997 heeft overgelegd, waarin wordt verklaard dat eiser een "bonafide Liberian citizen" is.
Voorts heeft de echtgenote van eiser een kopie van de Liberiaanse identiteitskaart van eiser opgestuurd. Nu bovendien uit het nader gehoor van 14 april 1994 blijkt dat eiser op de hem gestelde algemene vragen over Liberia overwegend
juist heeft geantwoord, vermag de rechtbank niet in te zien dat zonder verder onderzoek uitgesloten mag worden geacht dat eiser daadwerkelijk de Liberiaanse nationaliteit bezit.
2.14 Hoewel verweerder moet worden toegegeven dat de gedingstukken aanwijzingen bevatten welke het door verweerder ingenomen standpunt
ondersteunen, geven diezelfde gedingstukken de rechtbank voldoende aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het door verweerder ingenomen standpunt, dat in essentie inhoudt dat niet wordt getwijfeld aan het feit dat eiser
niet de Liberiaanse nationaliteit heeft.
2.15 Overigens bevreemdt het de rechtbank dat verweerder, zoals door hem ter zitting verklaard, met een enkele verwijzing naar de door verweerder geconstateerde contra-indicaties, heeft afgezien van een presentatie bij de
Liberiaanse ambassade te Brussel. Een actuele presentatie in persoon bij de Liberiaanse Ambassade te Brussel had wellicht een einde kunnen maken aan de thans bestaande twijfel. Verweerders stelling dat eiser zelf aannemelijk moet
maken dat hij de Liberiaanse nationaliteit bezit, gaat voorbij aan de feitelijke situatie waarin eiser aanvullende gegevens heeft overgelegd alsmede aan het feit dat het eiser niet is toegestaan Nederland te verlaten, althans naar
België te reizen.
2.16 Op grond van het vorenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder op grond van de thans voorliggende documenten niet tot de conclusie is kunnen komen dat eiser niet de Liberiaanse nationaliteit bezit.
2.17 Het bestreden besluit is daarom, als zijnde genomen in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 Awb, onvoldoende zorgvuldig voorbereid en berust mede als gevolg daarvan op een onvoldoende draagkrachtige motivering. Dit betekent
dat het besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Verweerder zal, alvorens een nieuwe beslissing op eisers bezwaarschrift te nemen, een nader onderzoek dienen in te stellen naar eisers nationaliteit.
2.18 Het beroep is mitsdien gegrond.
2.19 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De
kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op f 1.420,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging
is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
2.20 Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ad f 50,-- dient te vergoeden.
3. BESLISSING
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt de bestreden beschikking;
3.3 draagt verweerder op binnen opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van 2 december 1997, met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 1.420,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen;
3.5 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad f 50,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr B.H. Franke, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, in tegenwoordigheid van
mr M.M. van der Nat als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 juli 1999, in tegenwoordigheid van de griffier.
afschrift verzonden op: 9 juli 1999
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.