ECLI:NL:RBSGR:1999:AA5702

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 september 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/7157
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J.S. Korteweg-Wiers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige aanhouding en bewaring van vreemdeling in het kader van vreemdelingenrecht

In deze zaak gaat het om de vreemdeling A, geboren in 1976 in Oekraïne, die op 22 augustus 1999 is staandegehouden door de politie. De vreemdeling werd aangetroffen slapend in een verlaten auto en werd vervolgens naar het politiebureau overgebracht voor identificatie. De rechtbank oordeelt dat de staandehouding onrechtmatig was, omdat de verbalisanten geen grond hadden om de vreemdeling te verzoeken zich te identificeren. De rechtbank stelt vast dat er geen concrete aanwijzing was voor illegaal verblijf, waardoor de bewaring ook onrechtmatig was. De rechtbank kent de vreemdeling een schadevergoeding toe van 800 gulden voor de dagen dat zij onterecht in bewaring is gehouden. De uitspraak is gedaan door mr. M.J.S. Korteweg-Wiers op 28 september 1999, en er staat hoger beroep open voor de beslissing inzake schadevergoeding.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Nieuwersluis
gemeente Loenen
Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
ex artikel 34a en 34j Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr.: AWB 99/7157 VRWET D
Inzake: A, geboren op [...] 1976, van Oekraïense
nationaliteit, woonplaats gekozen hebbende te B, hierna te noemen: de vreemdeling,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder.
Zitting: 20 september 1999.
De vreemdeling is verschenen bij gemachtigde mr C.P.M. van Bussel, advocaat te Utrecht.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr C. Eijkelhof.
1. Ontstaan en loop van het geding
Op 22 augustus 1999 is de vreemdeling staandegehouden ingevolge artikel 19, eerste lid, Vw.
Bij bevel tot bewaring van gelijke datum is de vreemdeling op grond van artikel 26, eerste lid, Vw in bewaring gesteld. Op diezelfde datum is haar uitzetting gelast.
Op 25 augustus 1999 is de vreemdeling uitgezet naar de Oekraïne.
Bij beroepschrift van 27 augustus 1999, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 27 augustus 1999, heeft de vreemdeling beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring en verzocht om toekenning van schadevergoeding.
2. Overwegingen
Namens de vreemdeling is aangevoerd dat haar aanhouding onrechtmatig is geweest in verband met het ontbreken van schuld aan het plegen van een strafbaar feit. Als gevolg daarvan moet ook de inbewaringstelling als onrechtmatig worden
aangemerkt.
Blijkens het proces-verbaal van staandehouding d.d. 22 augustus 1999 hebben de verbalisanten de vreemdeling op 22 augustus 1999 slapend aangetroffen op de achterbank van een overigens verlaten auto met Nederlands kenteken die
diagonaal over de rijweg stond geparkeerd.
Nadat zij de vreemdeling hadden wakker gemaakt hebben de verbalisanten haar naar haar naam gevraagd teneinde haar identiteit vast te stellen. De vreemdeling verklaarde desgevraagd te zijn genaamd C, geen vaste woon- of
verblijfplaats te hebben en te zijn geboren in Athene op [...] 1978. Vervolgens werden de verbalisanten aangesproken door een andere vrouw waarvan aan één der verbalisanten bekend was dat zij werkzaam was als prostituee. Nadat ook
deze vrouw naar haar papieren was gevraagd hebben zij beide vrouwen ter vaststelling van hun identiteit op grond van artikel 19, tweede lid, Vw naar het politiebureau overgebracht, alwaar zij ter beschikking zijn gesteld van de
Korpschef van de Politie
Regio Utrecht en zijn opgehouden op een plaats van verhoor.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Verbalisanten konden de vreemdeling gelet op de omstandigheden waarin zij haar aantroffen aanspreken binnen het kader van hun algemene politietaken, in casu de handhaving van de verkeersvoorschriften. Na de constatering dat de
vreemdeling niet de bestuurder van het in strijd met het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 geparkeerde motorrijtuig was bestond echter geen grond meer voor verdergaand onderzoek, nu artikel 160 van de Wegenverkeerswet
1994 slechts aan bestuurders van motorrijtuigen een identificatieplicht oplegt en artikel 180 van deze wet een voorziening treft voor de gevallen waarin een overtreding is geconstateerd en de bestuurder onbekend is gebleven.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat evenmin toepassing kon worden gegeven aan het bepaalde in artikel 64 Vreemdelingenbesluit, hetgeen met zich brengt dat de verbalisanten niet bevoegd waren de vreemdeling te verzoeken zich te
identificeren. Een dergelijke legitimatieplicht is immers niet op de Wet op de Identificatieplicht of enige andere rechtsregel terug te voeren.
Nu voor de vreemdeling geen verplichting bestond zich te legitimeren, moet de omstandigheid dat zij haar identiteit en verblijfsrechtelijke positie desgevraagd niet kon aantonen buiten beschouwing worden gelaten en kan niet worden
gezegd dat voorafgaande aan de staandehouding een concrete aanwijzing bestond voor illegaal verblijf in de zin van artikel 19, eerste lid, Vw. Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat de staandehouding van de
vreemdeling niet gerechtvaardigd was, zodat de ook daarop volgende bewaring een toereikende grondslag ontbeert.
In beginsel heeft een vreemdeling wiens bewaring onrechtmatig is geweest, ingevolge artikel 5, vijfde lid, EVRM aanspraak op schadevergoeding behoudens redenen van billijkheid die tot matiging leiden.
In het onderhavige geval acht de rechtbank geen redenen voor matiging aanwezig.
Mede gelet op de richtlijnen van de Nederlandse vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis zal de rechtbank de schadevergoeding vaststellen op f
200,-- per dag dat de vreemdeling vanaf 22 augustus 1999 tot en met 25 augustus 1999 in een politiecel in bewaring heeft doorgebracht, te weten f 800,-- (4 maal f 200,--).
Verweerder zal voorts worden veroordeeld in de kosten van het geding zoals hieronder weergegeven.
3. Beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek om schadevergoeding toe;
kent aan de vreemdeling ten laste van de Staat (Ministerie van Justitie) een vergoeding toe van f 800,- (zegge: achthonderd gulden), uit te betalen door de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 1420,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr M.J.S. Korteweg-Wiers, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in tegenwoordigheid van E.H. Mazel als griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 september 1999, in tegenwoordigheid
van de griffier.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van f 800,- (zegge: achthonderd gulden).
Aldus gedaan op 4 oktober 1999 door mr M.J.S. Korteweg-Wiers, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken.
afschrift verzonden op: 6 oktober 1999
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft de beslissing inzake
schadevergoeding. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de
artikelen 449 en 451a van het Wetboek van Strafvordering bij de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, zittingsplaats Haarlem.
Voor het overige staat geen gewoon rechtsmiddel open.