ECLI:NL:RBSGR:1999:AA5643
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de voortduring van de 7a maatregel in het vreemdelingenrecht
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 12 februari 1999, staat de voortduring van de 7a maatregel van de vreemdeling A, geboren in 1974 en van Srilankaanse nationaliteit, centraal. De vreemdeling is geplaatst in het Grenshospitium te Amsterdam na een afwijzing van zijn aanvraag om toelating als vluchteling door de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De rechtbank heeft eerder, op 7 december 1998, geoordeeld dat de aanvraag van de vreemdeling kennelijk ongegrond was en dat de maatregel gerechtvaardigd was. De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen de voortduring van deze maatregel, met het verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat er geen zicht is op uitzetting van de vreemdeling, aangezien hij een klacht heeft ingediend bij het Comité tegen Foltering. Dit Comité heeft de Nederlandse Staat verzocht om de vreemdeling niet te verwijderen zolang de klacht in behandeling is. De gemachtigde van de vreemdeling betwistte dat er zicht op uitzetting bestaat, terwijl de gemachtigde van de verweerder stelde dat er nog steeds zicht op uitzetting is, maar dat deze pas zal plaatsvinden na een officiële afwijzing van het verzoek van het Comité.
De rechtbank concludeert dat er op dit moment geen evidentie is dat de voorgenomen uitzetting niet aan de rechterlijke toets zal kunnen voldoen. De rechtbank verklaart het beroep van de vreemdeling ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. J. Kroon, en tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding.