ECLI:NL:RBSGR:1999:AA5642

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 december 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 98/5872
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift inzake asielaanvraag van een Turkse nationaliteit

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 17 december 1999 uitspraak gedaan in een geschil tussen A, een Turkse asielzoeker, en de Staatssecretaris van Justitie. A heeft in 1997 asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvragen werden niet ingewilligd. Na een bezwaarschrift dat niet tijdig was ingediend, heeft A beroep ingesteld. De rechtbank moest beoordelen of de ongegrondverklaring van het bezwaarschrift terecht was. A stelde dat hij niet op de hoogte was van de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift, omdat de beschikking niet in een voor hem begrijpelijke taal was medegedeeld. De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat A niet adequaat was geïnformeerd over zijn rechtsmiddelen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beschikking van 27 augustus 1998 en droeg de Staatssecretaris op om opnieuw te beslissen. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van A.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
artikel 8:77 Algemene Wet Bestuursrecht (Awb)
artikel 33a Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr: AWB 98/5872 VRWET H
inzake: A, wonende/verblijvende te B, eiser,
gemachtigde: mr M.C.H.G. Roosen, advocaat te Alkmaar;
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr A.J. Boorsma, advocaat te 's-Gravenhage.
1. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1.1 Eiser, geboren op [...] 1974, heeft de Turkse nationaliteit.
Hij verblijft sedert 17 december 1997 in Nederland. Op 22 december 1997 heeft hij aanvragen ingediend om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Bij
beschikking van 29 april 1998, aan eiser uitgereikt op 14 mei 1998, heeft verweerder de desbetreffende aanvragen niet ingewilligd. De aanvraag om toelating als vluchteling is niet ingewilligd wegens kennelijke ongegrondheid. Eiser
heeft op 26 juni 1998 tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft bij beschikking van 27 augustus 1998 het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard.
1.2 Bij beroepschrift van 24 september 1998 heeft eiser tegen deze laatste beschikking beroep ingesteld bij deze rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift
geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 14 september 1999. Ter zitting hebben eiser en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet.
2. OVERWEGINGEN
2.1 In dit geding dient te worden beoordeeld of de ongegrondverklaring van het bezwaarschrift in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan
doorstaan.
De onderbouwing van de aanvragen
2.2 Eiser heeft ter ondersteuning van zijn asielaanvraag in het nader gehoor van 18 februari 1998 en bij correcties en aanvullingen van 3 maart 1998 het volgende naar voren gebracht.
Eiser is Moslim-Aleviet en behoort tot de bevolkingsgroep der Koerden. In 1995 is hij afgezwaaid uit militaire dienst. Vijf maanden hierna kwamen militairen naar het dorp, die hem en andere jongeren vroegen of er guerillastrijders
(PKK-strijders) in het dorp kwamen. Voorts werden zij onder druk gezet om aan te geven wie de strijders hielp en om dorpswachter te worden. Bij niet-medewerking werden zij geslagen. Omdat dit een à twee maal per week gebeurde en
omdat eiser geen dorpswachter wilde worden aangezien hij dan zijn eigen dorpsgenoten en familie zou moeten doden, is hij vertrokken.
Eiser heeft in oktober 1997 een (voorlopige) mobilisatie-oproep ontvangen; hij denkt dat hij zal worden ingezet tegen zijn eigen bevolkingsgroep. Voorts werd hij twee keer per maand meegenomen door soldaten van een speciale eenheid
van het Turkse leger, die hem op het bureau vasthielden en mishandelden in het dorp Kocyigit alvorens hem na een aantal dagen vrij te laten omdat hij toch niets wist te melden.
Eiser is op 10 december 1997 vertrokken uit zijn woonplaats C, Karakocan, naar Istanbul. Vanuit Istanbul is hij (op illegale wijze) per vrachtwagen naar Nederland gereisd.
De bestreden beschikking en de standpunten van partijen
2.3 Verweerder heeft in de bestreden beslissing als volgt overwogen.
Eiser heeft het bezwaarschrift niet binnen de in artikel 30, derde lid, Vw gestelde termijn ingediend. Niet is gebleken dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is, zodat het bezwaarschrift gelet op het bepaalde in artikel 6:6
j° 6:9 Awb kennelijk niet-ontvankelijk is. Daartoe is redengevend dat de beschikking van 29 april 1998 op 14 mei 1998 aan eiser in persoon is uitgereikt, waarbij hem met de hulp van een tolk in een voor hem begrijpelijke taal is
meegedeeld dat zijn aanvragen niet zijn ingewilligd, dat hij Nederland binnen vier weken na uitreiking van de beschikking Nederland diende te verlaten en dat indien hij het niet eens was met de inhoud van het besluit hij daartegen
binnen vier weken na de uitreiking een bezwaarschrift kon indienen. Gelet op de ernst van het vorenstaande valt niet in te zien dat eiser zich niet bewust was van het belang om zijn advocaat tijdig te informeren omtrent de aan hem
uitgereikte beschikking. De omstandigheid dat de gemachtigde niet op de hoogte was van de uitplaatsing van eiser naar een Zelf-Zorg arrangement in B, doet hieraan niet
af.
2.4 Tegen deze beschikking heeft eiser bij gronden van het beroep d.d.
4 november 1998 ingebracht dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. De beschikking in primo is niet aan eisers gemachtigde gezonden, doch door de korpschef aan eiser uitgereikt
zonder dat met behulp van een tolk in een voor hem begrijpelijke taal de inhoud c.q.
consequentie c.q. het aan te wenden rechtsmiddel en de termijn waarbinnen zulks dient te geschieden is medegedeeld. Gelet op het feit dat eiser de Nederlandse taal niet machtig is, was hij zich niet bewust van het belang om zijn
gemachtigde danwel een hulpverleningsinstantie (tijdig) te informeren omtrent de aan hem uitgereikte beschikking.
2.5 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd, zoals weergegeven in het zich bij de stukken bevindende verweerschrift en ter zitting zijn ingenomen standpunt gehandhaafd.
Beoordeling van het beroep
2.6 Ter beoordeling staat of het bestreden besluit van 27 augustus 1998, waarbij het bezwaar van eiser gericht tegen de niet toelating als vluchteling en het niet verlenen van een vergunning tot verblijf aan eiser terecht
niet-ontvankelijk is verklaard.
2.7 Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaar niet tijdig is ingediend in de zin van artikel 6:9 Awb j° artikel 30 Vw, nu vast staat dat het bezwaarschrift na de in de laatstgenoemde bepaling gestelde termijn van vier weken
is ingediend. Gelet hierop is thans uitsluitend aan de orde de vraag of de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
2.8 Eiser heeft aangevoerd dat zulks het geval is, nu verweerder deze beschikking uitsluitend heeft uitgereikt aan eiser in persoon zonder een afschrift van deze beschikking aan diens gemachtigde te sturen, terwijl de inhoud van de
beschikking niet aan eiser is medegedeeld door tussenkomst van een tolk. Hierdoor heeft eiser, buiten zijn schuld, het belang van deze beschikking, althans het belang zich binnen vier weken tot zijn gemachtigde te wenden, niet
onderkend.
2.9 Ingevolge het gestelde in TBV 1997/6 van 20 juni 1997 wordt een beschikking in de regel conform artikel 3:41 Awb bekend gemaakt door toezending aan de belanghebbende. Hierop wordt een aantal uitzonderingen gemaakt. Dit is onder
meer het geval indien - in deze zaak van belang - de vreemdeling in de centrale opvang voor asielzoekers verblijft en de asielaanvraag in eerste aanleg geheel of gedeeltelijk afwijzend wordt beslist. In dit geval wordt uitgereikt
(in persoon) aan de vreemdeling. Bij deze wijze van uitreiking wordt een afschrift van de beschikking ter informatie aan de gemachtigde of raadsman van de vreemdeling toegezonden. Deze toezending geldt volgens de TBV niet als een
bekendmaking in de zin
van artikel 3:41 Awb. De termijn voor het indienen van een bezwaar- of administratief beroepschrift vangt aan met ingang van de dag na uitreiking van de beschikking aan de betrokken vreemdeling.
2.10 De rechtbank stelt voorop dat niet onaannemelijk is dat de gemachtigde van de vreemdeling geen afschrift van de beschikking heeft ontvangen. Verweerder heeft weliswaar gesteld dat bij uitreiking in persoon aan de betrokken
vreemdeling altijd een afschrift van de beschikking aan de gemachtigde wordt gestuurd en dat dit in de onderhavige zaak ook is geschied, gelet op het feit dat het desbetreffende hokje op de balk op de minuut is aangekruist, maar de
gemachtigde van eiser heeft gemotiveerd betwist een afschrift te hebben ontvangen.
2.11 De rechtbank stelt vervolgens vast dat de beschikking is uitgereikt aan eiser in persoon maar dat hem daarbij geen mededeling is gedaan van de inhoud van de beschikking en de mogelijkheid daartegen binnen vier weken bezwaar te
maken, althans niet in een voor eiser begrijpelijke taal. Vaststaat immers dat er ten tijde van de uitreiking van de beschikking geen tolk in een voor eiser begrijpelijke taal aanwezig was.
Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij na de uitreiking een kamergenoot c.q. medebewoner heeft gevraagd de beschikking te vertalen. Deze heeft eiser de strekking ervan meegedeeld en hem aangeraden naar Vluchtelingenwerk te gaan.
Zulks heeft eiser (overigens ruimschoots binnen de bezwaartermijn) gedaan, waarop Vluchtelingenwerk hem heeft toegezegd zijn gemachtigde in te zullen lichten. Vluchtelingenwerk is die toezegging ook nagekomen, zij het na ommekomst
van de bezwaartermijn.
Vervolgens heeft eisers gemachtigde onmiddellijk bezwaar ingediend.
2.12 Naar het oordeel van de rechtbank moet de termijnoverschrijding in de gegeven omstandigheden als verschoonbaar worden aangemerkt. Weliswaar moet worden aangenomen dat tijdig een bezwaarschrift had kunnen worden ingediend indien
Vluchtelingenwerk de gemachtigde van eiser binnen de wettelijke bezwaartermijn van de beschikking in kennis had gesteld, doch naar het oordeel van de rechtbank dient dit verzuim van Vluchtelingenwerk in dit geval niet voor rekening
van eiser te komen. In de eerste plaats begrijpt de rechtbank uit het feit dat eiser erop vertrouwde dat Vluchtelingenwerk zijn gemachtigde zou inschakelen dat Vluchtelingenwerk in casu niet als eisers gemachtigde in de zin van
artikel 2:1 Awb kan worden aangemerkt. Het doen en laten van Vluchtelingenwerk kan dan ook niet zonder meer aan eiser worden toegerekend. Nu verweerder heeft nagelaten eiser in een begrijpelijke taal in kennis te stellen van de
inhoud van de beschikking en de daaraan verbonden rechtsmiddelenclausule, ziet de rechtbank in dit geval voorts onvoldoende aanleiding om eiser tegen te werpen dat hij zelf niet tijdig contact met zijn gemachtigde heeft opgenomen en
er evenmin bij Vluchtelingenwerk op heeft aangedrongen dat deze zijn gemachtigde tijdig van de beschikking op de hoogte stelde.
2.13 De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en het beroep daarom gegrond is.
2.14 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De
kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op f 1.420,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging
is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
2.15 De rechtbank ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb, te bepalen dat verweerder aan
eiser het betaalde griffierecht ad f 50,-- zal vergoeden.
3. BESLISSING
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt de beschikking van 27 augustus 1998;
3.3 draagt verweerder op om binnen tien weken na datum van verzending van deze uitspraak opnieuw te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 1.420,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen;
3.5 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding
van het door eiser betaalde griffierecht ad f 50,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr E.L. Grosheide, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, in tegenwoordigheid van mr S. Yüksel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 december 1999, in tegenwoordigheid van
de griffier.
afschrift verzonden op: 27 december 1999
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.