ECLI:NL:RBSGR:1999:AA5373

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 december 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 98/9680
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.A.A. Mondt-Schouten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating als vluchteling van Somalische eiseressen en de beoordeling van hun asielverzoek

In deze zaak hebben de Somalische eiseressen A en B, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. M.J. van Basten Batenburg, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvragen om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf door de Staatssecretaris van Justitie, vertegenwoordigd door mr. R.P. den Otter. De eiseressen verblijven sinds 20 april 1998 in Nederland en hebben op 22 april 1998 een asielaanvraag ingediend, die op 20 augustus 1998 werd afgewezen wegens kennelijke ongegrondheid. Na een bezwaarschrift dat op 19 november 1998 ongegrond werd verklaard, hebben eiseressen op 15 december 1998 beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de situatie van de eiseressen in Somalië beoordeeld, waarbij zij hebben aangevoerd dat zij vanwege de onveilige situatie in hun woonplaats Mogadishu en de algemene onveiligheid in Somalië hun land hebben verlaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseressen geen specifieke feiten of omstandigheden hebben aangedragen die hun vrees voor vervolging rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat de algemene onveilige situatie in Somalië niet voldoende is om asiel te rechtvaardigen, en dat de eiseressen niet hebben aangetoond dat zij persoonlijk te vrezen hebben voor vervolging.

De rechtbank heeft echter ook vastgesteld dat de procedure niet zorgvuldig is verlopen, omdat de eiseressen niet zijn gehoord in de bezwaarprocedure. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de weigering van de Staatssecretaris om de vergunning tot verblijf te verlenen, in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank heeft het beroep van de eiseressen gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiseressen.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Vreemdelingenkamer
__________________________________________________
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 33a Vreemdelingenwet
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 98/9680 VRWET
Inzake : A en B, eiseressen, in deze
woonplaats kiezende te C, gemachtigde mr. M.J. van Basten Batenburg, advocaat te 's-Gravenhage,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. R.P. den Otter, juridisch medewerker Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn, advocaten & notarissen te 's-Gravenhage.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiseressen, geboren op [...] 1979 en [...] 1982, bezitten de Somalische nationaliteit. Zij verblijven sedert 20 april 1998 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet (Vw) in Nederland. Op 22 april 1998 hebben zij een
aanvraag ingediend om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf (vtv) wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Hierop is door verweerder op 20 augustus 1998 afwijzend beslist. De aanvragen om
toelating als vluchteling zijn niet ingewilligd wegens kennelijke ongegrondheid ervan.
Eiseressen hebben tegen deze besluiten een bezwaarschrift ingediend.
Verweerder heeft op 19 november 1998 de bezwaren ongegrond verklaard.
2. Op 15 december 1998 hebben eiseressen tegen deze beschikking beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring
van het beroep.
3. De openbare behandeling van de beroepen heeft plaatsgevonden op 28 december 1999. Eiseressen hebben zich doen vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. In dit geding dient te worden beoordeeld of de bestreden besluiten in rechte stand kunnen houden. Daartoe moet worden bezien of deze besluiten de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kunnen doorstaan.
2. Eiseressen leggen aan hun aanvragen en het onderhavige beroep ten
grondslag dat zij in aanmerking komen voor toelating in Nederland.
Daartoe hebben zij onder meer aangevoerd dat zij zijn vertrokken uit Somalië vanwege de onveilige situatie in hun woonplaats Mogadishu en de algemene onveiligheid in Somalië. De vader van eiseressen werd in 1991 door een
"verdwaalde" kogel gedood in zijn winkel. Eiseressen verbleven sedertdien binnenshuis omdat zij vreesden verkracht te worden wanneer zij naar buiten zouden gaan. Het huis van eiseressen werd regelmatig aangevallen door bandieten.
Eiseressen verscholen zich gedurende een groot gedeelte van de dag in een schuilkelder. Gedurende deze overvallen is de grootmoeder van eiseressen gedood. Voorts hebben eiseressen een keer moeten vluchten voor deze bandieten. Zij
zijn ontkomen door over een muur te klimmen.
In bezwaar hebben eiseressen aangevoerd dat hun asielverzoek ten onrechte is afgewezen nu uit het relaas blijkt dat zij in Somalië in een risicovolle situatie verkeerden. Voorts hebben zij aangevoerd dat de positie van twee jonge
alleenstaande vrouwen kwetsbaar is in Somalië.
Jonge vrouwen lopen in Somalië een groot risico te worden verkracht door de rondtrekkende bandietenbendes. Eiseressen hebben gesteld niet op de hoogte te zijn van de huidige verblijfplaats van hun moeder en oom.
Vaststaat dat moeder laatstelijk in Mogadishu woonde.
Voorts stellen eiseressen zich op het standpunt dat zij ten onrechte niet zijn gehoord in de bezwaarprocedure.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseressen niet voor toelating in aanmerking komen. De weigering eiseressen toe te laten als vluchteling is gebaseerd op artikel 15c, eerste lid, aanhef en onder a, Vw. Dit artikel
bepaalt dat een aanvraag om toelating als vluchteling niet wordt ingewilligd wegens kennelijke ongegrondheid ervan indien zij is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf of in verband met andere feiten in redelijkheid geen
enkel vermoeden kunnen wekken dat rechtsgrond voor toelating bestaat. Ook overigens komen eiseressen volgens verweerder niet voor toelating in aanmerking.
4. Door verweerder is in het verweerschrift overwogen dat de Galjel (door verweerder ook wel Galjaal genoemd) een subclan is van de clanfamilie der Hawiye. Dit heeft verweerder gemotiveerd door te verwijzen naar het ambtsbericht
Somalië van 9 januari 1997 (DPCAM/ nr.
67640). Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat de clan der Galjel (Galjaal) resident clan in de provincie Hiiraan is en dat deze provincie door verweerder sinds 20 november 1998 als relatief veilig gebied wordt beschouwd.
5. Ten aanzien van het beroep, voor zover gericht tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de weigering eiseressen als vluchteling toe te laten, overweegt de rechtbank het volgende.
6. Ingevolge artikel 1 (A) van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) en artikel 15, eerste lid, Vw is van
vluchtelingschap sprake in geval de betrokkene afkomstig is uit een land waarin hij gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging wegens zijn godsdienstige of politieke overtuiging, zijn nationaliteit, dan wel wegens het behoren
tot een bepaald ras of tot een bepaalde sociale groep.
7. Vooropgesteld moet worden dat de algehele situatie in Somalië, hoewel zorgwekkend, niet zodanig is dat asielzoekers afkomstig uit Somalië zonder meer als vluchteling moeten worden aangemerkt. Eiseressen zullen derhalve
aannemelijk moeten maken dat met betrekking tot hen persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan die - objectief gezien - hun vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin kunnen rechtvaardigen.
8. Eiseressen zijn daarin niet geslaagd. De rechtbank overweegt daartoe dat eiseressen geen feiten en omstandigheden hebben aangevoerd die erop duiden dat zij persoonlijk, wegens een van de gronden genoemd in het
Vluchtelingenverdrag, gegronde redenen hebben te vrezen voor vervolging
in het land van herkomst. De rechtbank stelt voorop dat, mede gelet op hetgeen A heeft verklaard tijdens het nader gehoor van
9 juli 1998, niet gebleken is dat eiseressen problemen hadden met een bepaalde clan maar dat de algemene onveilige situatie in Somalië voor eiseressen de aanleiding heeft gevormd om dit land te verlaten. Uit hetgeen eiseressen
hebben verklaard blijkt niet van een specifieke op eiseressen gerichte aandacht van een of meerdere rivaliserende clan(s).
Eerder is aannemelijk dat de problemen dieeiseressen stellen te hebben ondervonden het gevolg waren van de toenmalige situatie in Somalië, welke werd gekenmerkt door strijd en rivaliteit tussen de verschillende clans, waarvan
burgers op willekeurige wijze het slachtoffer konden worden. De dood van de grootmoeder van eiseressen kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet worden aangemerkt als een daad waaruit specifiek negatieve aandacht voor
eiseressen kan worden afgeleid. Van gegronde redenen dat eiseressen persoonlijk te vrezen hebben voor vervolging is niet gebleken.
9. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij de bestreden besluiten zijn weigering eiseressen toe te laten als vluchteling op grond van artikel 15c, eerste lid, aanhef en onder a, Vw terecht heeft
gehandhaafd.
10. Ten aanzien van de weigering eiseressen een vergunning tot verblijf te verlenen, overweegt de rechtbank het volgende.
11. Ingevolge artikel 11, vijfde lid van de Vw kan een vergunning tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend.
12. Verweerder voert met het oog op de bevolkings- en
werkgelegenheidssituatie hier te lande bij de toepassing van dit artikellid een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen - behoudens verplichtingen voortvloeiende uit internationale overeenkomsten - slechts voor verlening van
een vergunning tot verblijf in aanmerking komen, indien met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien er sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard.
13. In dit geval is geen sprake van een met de aanwezigheid van eiseressen hier te lande gediend wezenlijk Nederlands belang. Ook is, mede gezien het hiervoor gestelde, niet aannemelijk dat zich bij terugkeer van eiseressen naar
Somalië een reëel risico voordoet van schending van artikel 3 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens.
14. Bij uitspraak van de Rechtseenheidskamer Vreemdelingenzaken d.d.
6 maart 1997 met kenmerk AWB 96/7941 is, inzake de positie van alleenstaande vrouwen in Somalië, bepaald dat kwesties als de situatie van alleenstaande vrouwen in Somalië, betrokken moeten worden in de beoordeling van de weigering
een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen.
De clan der Galjel (Galjaal) is resident clan in de provincie Hiiraan, welke provincie sedert 20 november 1998 als relatief veilig gebied kan worden beschouwd. Eiseressen zijn evenwel niet afkomstig uit Hiiraan, maar uit Mogadishu,
waar voorzover bekend hun moeder nog steeds woont.
Niet bekend is of eiseressen in Hiiraan zodanige contacten (verwanten in ruime zin) hebben, dat zij zich aldaar als jonge alleenstaande vrouwen kunnen handhaven.
Zonder nader onderzoek en met name zonder eiseressen hieromtrent te horen mocht verweerder er niet zonder meer van uitgaan, dat terugkeer naar Somalië en dan specifiek naar Hiiraan voor eiseressen een aanvaardbare mogelijk is.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het beroep van eiseressen gegrond moet worden verklaard voor zover het is gericht tegen de handhaving van de weigering hun een vergunning tot verblijf te verlenen.
Er is sprake van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel (artikel 3:2 Awb) en voorts is de hoorplicht geschonden.
15. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing
van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit
proceskosten bestuursrecht vastgesteld op f 1420,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van f 710,- en wegingsfactor 1).
Aangezien ten behoeve van eiseressen een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht de betaling aan de griffier te geschieden.
III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaarschrift neemt;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 1420,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen;
5. gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door eiseressen betaalde griffierecht ad f 50,- vergoedt.
IV. RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.
Aldus gedaan door mr. M.A.A. Mondt-Schouten en in het openbaar uitgesproken op 28 december 1999, in tegenwoordigheid van mr. M. van Loon, griffier.
afschrift verzonden op: 7 maart 2000