ECLI:NL:RBSGR:1999:AA4621

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 december 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Houben
  • A. Kok
  • Wijnnobel-Van Erp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugddetentie en alternatieve straf voor minderjarige verdachte na ernstige straatroof met dodelijke afloop

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 8 december 1999 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 1984, die op 24 juni 1999 in verzekering is gesteld en op 25 juni 1999 in voorlopige hechtenis is genomen. De voorlopige hechtenis is geschorst op 9 september 1999. De verdachte is beschuldigd van diefstal met geweld, gepleegd door twee of meer verenigde personen, wat heeft geleid tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte strafbaar is en heeft de ernst van het delict in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die nog nooit eerder met politie of justitie in aanraking is geweest.

De rechtbank heeft de rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming en andere deskundigen in acht genomen, die de verdachte als gemotiveerd voor begeleiding hebben beschreven. Ondanks de ernst van het delict, heeft de rechtbank rekening gehouden met de positieve veranderingen in het gedrag van de verdachte tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis. De rechtbank heeft besloten om in plaats van een onvoorwaardelijke jeugddetentie, een alternatieve straf op te leggen van 200 uur onbetaalde arbeid ten algemene nutte, en een voorwaardelijke jeugddetentie van zes maanden. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden gesteld aan de proeftijd, waaronder deelname aan begeleiding door de Jeugdbescherming en -reclassering.

De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die betrekking hebben op jeugdstrafrecht en de mogelijkheden voor alternatieve sancties. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot de opgelegde straffen, met inachtneming van de bijzondere omstandigheden van de zaak en de leeftijd van de verdachte.

Uitspraak

rolnummer 0002
datum uitspraak 8 december 1999
tegenspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
meervoudige kamer voor kinderstrafzaken
VERKORT VONNIS
gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op […] 1984 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
In verzekering gesteld op 24 juni 1999
en in voorlopige hechtenis gesteld op 25 juni 1999
welke voorlopige hechtenis is geschorst met ingang van 9 september 1999.
Onderzoek op de terechtzitting.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 24 november 1999.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr J. van de Poll en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr drs R. Dhalganjansing, advocaat te 's=Gravenhage, naar voren is gebracht.
De telastlegging
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen vermeld staat in de dagvaarding.
Van de dagvaarding is een kopie gevoegd bij dit vonnis, gemerkt A.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het telastgelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de bijlage gemerkt B die van dit vonnis deel uitmaakt.
Voorzover in de bewezenverklaarde telastlegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte door die verbetering niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet na te melden strafbaar feit op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft en wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte terzake van het feit zal worden veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, met oplegging van de maatregel van hulp en steun.
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden, waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek op de terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een buitengewoon laffe en gemene straatroof, ten gevolge waarvan het slachtoffer zwaar gewond is geraakt en enige dagen later is overleden. Doelbewust hebben verdachte en zijn mededader een hoogbejaarde vrouw als slachtoffer uitgezocht, uitsluitend oog hebbend voor hun eigen gewin, daarbij absoluut geen rekening houdend met de gevolgen voor het slachtoffer en de nabestaanden. De rechtbank rekent verdachte dit feit zeer ernstig aan. Voorts brengt het plegen van dergelijke feiten grote gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg.
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 30 juni 1999 en 25 augustus 1999, van E. Biekman van Prejop/jeugdreclassering te Voorburg d.d. 3 september 1999.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport d.d. 24 september 1999 van drs J. Hendriks, K&J en GZ-psycholoog, drs A. Boschman, pedagoog-NVO en drs B.J.R. Rijpstra, GZ-psycholoog, allen verbonden aan het Ambulant Bureau Jeugdwelzijnszorg (ABJ) te Leiden, onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Betrokkene komt in grote lijnen naar voren als een emotioneel
vlakke jongen, die zich in zeer hoge mate zelfdefensief opstelt. De gewetensontwikkeling is enigszins lacunair te noemen. Buitenshuis ging betrokkene om met randgroepjongeren. Als er iets misging legden de ouders, net als betrokkene, de schuld buiten zichzelf, zoals bij de "slechte school". Deze houding, enige druk vanuit de mededader en de statusverwerving bij leeftijdsgenoten lijken factoren te zijn geweest bij het plegen van het delict. De angst lijkt er bij betrokkene goed in te zitten en op korte termijn lijkt de kans op recidive klein. Er zijn echter risicofactoren, zoals het niet nemen van de (volle) verantwoordelijkheid van zijn daad, het planmatig handelen en het gebrekkige schuld- en spijtgevoel. Deze factoren sluiten recidive in de toekomst niet uit. Op korte termijn zal van een deels voorwaardelijke, deels onvoorwaardelijke jeugddetentie een preventieve werking uit kunnen gaan. Het lijkt wenselijk betrokkene gedurende een langere periode te volgen, te steunen en begeleiden via een jeugdreclasseringsmaatregel. Daarnaast zou betrokkene geplaatst kunnen worden in de "Jutter", een forensische psychiatrisch deeltijdbehandeling.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op de rapportage van
G. Wedervoort van project individuele trajectbegeleiding De Kans d.d. 18 november 1999, waarvan de conclusie en advies, verkort en zakelijk weergegeven, luiden:
Betrokkene toont zich positief voor begeleiding. Hij heeft geen eerdere politiecontacten gehad. Betrokkene geeft aan gemotiveerd
te zijn voor begeleiding van De Kans. In de begeleiding zal de invulling van zijn vrije tijd en de leerprestatie centraal staan.
Een maatregel van hulp en steun lijkt geïndiceerd, met voortzetting van de begeleiding van de Kans. Na deze begeleiding van de Kans zal de begeleiding worden overgedragen aan de jeugdreclassering. Tevens denkt de rapporteur aan de cursus Slachtoffer in Beeld en een werkstraf gekoppeld aan een voorwaardelijke detentiestraf.
De rechtbank slaat acht op voormelde conclusies en adviezen en zal, oordelen als na te melden.
De rechtbank is, gelet op al het voorgaande, van oordeel dat het uitgangspunt bij een dergelijk ernstig delict dient te zijn een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de maximale duur die de wetgever conform artikel 77i van het Wetboek van strafrecht heeft bepaald, te weten 1 jaar.
Doch verdachte heeft zich, naar ter terechtzitting is gebleken, tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis goed gehouden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering en zijn leerprestaties op school en de invulling van zijn vrije tijd hebben zich in positieve zin gewijzigd. Verder heeft de rechtbank de indruk gekregen dat verdachte zich daadwerkelijk ten positieve veranderd heeft en dat hij echt berouw heeft getoond. Tevens houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte pas 15 jaar is en nog niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank heeft hetgeen door de raadsman namens verdachte ter terechtzitting is aangevoerd, met name de stelling dat een straf waarbij naast vergelding ook het doel verdachte in de maatschappij weer op het rechte pad te brengen voorop staat, opgevat als een gedaan aanbod tot dienstverlening.
Nu de aard van de hiertoe te verrichten werkzaamheden of van het te volgen project niet is gespecificeerd of te dien aanzien enig voorbehoud is gemaakt, mag ervan worden uitgegaan dat de verdachte bereid is - zoals gebruikelijk - die werkzaamheden te verrichten welke deel uitmaken van een bepaald door de Raad voor de Kinderbescherming aan te wijzen project en dat aldus het aanbod voor wat betreft de aard van de alternatieve sanctie als bedoeld in artikel 77m, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht geacht moet worden voldoende te zijn omlijnd. De onbetaalde arbeid zal moeten worden verricht in het kader van werkzaamheden, nader vast te stellen in overleg met de desbetreffende dienstverleningscoördinator en afgestemd op de mogelijkheden van verdachte en de beschikbaar staande projecten.
Het is de rechtbank bekend dat verdachte binnen het arrondissement van zijn woonplaats die arbeid binnen na te noemen termijn kan verrichten.
Onder deze omstandigheden kan worden afgezien van het doen overleggen van een advies door de Raad voor de Kinderbescherming omtrent de aard, de inhoud en de mogelijkheid tot tenuitvoerlegging van de alternatieve sanctie, zoals voorgeschreven in artikel 77n, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, aangezien het doen overleggen van dit advies een aanhouding van de zaak en dientengevolge ook een uitstel van de tenuitvoerlegging van de alternatieve sanctie zou impliceren, hetgeen niet in het belang van de minderjarige verdachte moet worden geacht.
De rechtbank zal verdachte in plaats van een onvoorwaardelijke jeugddetentiestraf, een alternatieve straf opleggen voor de maximale duur van 200 uur, welke straf verdachte dient te ondergaan in de vorm van het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van zes maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met een proeftijd van twee jaar.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 27, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het telastgelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is telastgelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.
Legt verdachte - in plaats van de overwogen onvoorwaardelijke jeuddetentie - op:
HET VERRICHTEN VAN ONBETAALDE ARBEID TEN ALGEMENEN NUTTE VOOR DE DUUR VAN 200 UUR;
uit te voeren via het Bureau Taakstraffen van de Raad voor de Kinderbescherming te 's-Gravenhage;
bepaalt dat de arbeid dient te worden aangevangen binnen drie maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis en dient te worden verricht binnen twaalf maanden na de aanvang van de arbeid.
Veroordeelt verdachte tot:
JEUGDDETENTIE VOOR DE DUUR VAN 6 MAANDEN.
Beveelt dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de eventuele uitvoering van het voorwaardelijke gedeelte van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting Jeugdbescherming en -reclassering Den Haag, zolang die instelling zulks nodig acht, ook indien dit inhoudt deelname aan een forensische psychiatrisch deeltijdbehandeling in "de Jutter";
verstrekt aan bovengenoemde instelling de opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde krachtens het bepaalde bij artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht;
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Houben, kinderrechter, voorzitter,
Kok en Wijnnobel-Van Erp, kinderrechters,
in tegenwoordigheid van De Jong, griffier,
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 december 1999.