rolnummer 0007
datum uitspraak 8 december 1999
tegenspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
meervoudige kamer voor kinderstrafzaken
gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte
geboren op […]1984 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
Aangehouden in de Verenigde Staten van Amerika ter fine van uitlevering op 24 juni 1999
in verzekering gesteld op 5 juli 1999
en in voorlopige hechtenis gesteld op 5 juli 1999
welke voorlopige hechtenis is geschorst met ingang van 12 augustus 1999.
Onderzoek op de terechtzitting.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 24 november 1999.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr J. van de Poll en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr D. Huisman, advocaat te 's-Gravenhage, naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen vermeld staat in de dagvaarding, zoals op de terechtzitting op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging telastlegging zijn kopieën gevoegd bij dit vonnis, gemerkt A., respectievelijk A1.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het telastgelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de bijlage gemerkt B die van dit vonnis deel uitmaakt.
Hetgeen meer of anders is telastgelegd, is niet bewezen.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de bewezenverklaarde telastlegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte door die verbetering niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een bij dit vonnis te voegen bijlage worden opgenomen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet na te melden strafbaar feit op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft en wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte terzake het feit zal worden veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest en de tijd dat verdachte in de Verenigde Staten van Amerika na zijn aanhouding aldaar is vastgehouden in afwachting van zijn uitlevering aan Nederland.
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden, waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek op de terechtzitting.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een buitengewoon laffe en gemene straatroof, ten gevolge waarvan het slachtoffer zwaar gewond is geraakt en enige dagen later is overleden. Doelbewust hebben verdachte en zijn mededader een hoogbejaarde vrouw als slachtoffer uitgezocht, uitsluitend oog hebbend voor hun eigen gewin, daarbij absoluut geen rekening houdend met de gevolgen voor het slachtoffer en de nabestaanden. De rechtbank rekent verdachte dit feit zeer ernstig aan. Voorts brengt het plegen van dergelijke feiten grote gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg.
De rechtbank heeft vervolgens acht geslagen op het rapport d.d. 8 oktober 1999 van drs J. Hendriks, K&J en GZ-psycholoog/pedagoog, drs P.M. Zijlstra, psycholoog en J.G.B.M. Rohlof, psychiater, allen verbonden aan het Ambulant Bureau Jeugdwelzijnszorg (ABJ) te Leiden, onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Betrokkene maakt een weinig zelfstandige, weinig redzame en zeer beïnvloedbare indruk. Hoewel hij enerzijds geniet van de bescherming en zorg van zijn ouders probeerde hij zich anderzijds los te maken van moeder door zich onder meer af te zetten tegen de door haar gestelde regels. Betrokkene besefte dat hij met jongens op pad ging die gewend zijn delinquent gedrag te vertonen. Bij het plegen van het delict lijkt zijn beïnvloedbaarheid, het niet willen onder doen voor anderen en het zich willen laten gelden, een rol te hebben gespeeld. Betrokkene kan volledig toerekeningsvatbaar worden geacht.
De kans op recidive wordt als beperkt ingeschat, omdat hij erg geschrokken is van de negatieve consequenties voor alle betrokkenen. Gezien de omgevingsafhankelijkheid van betrokkene is de kans op recidive moeilijk in te schatten. Wat betreft de strafrechtelijke afdoening wordt een deels voorwaardelijke deels onvoorwaardelijke jeugddetentie geïndiceerd geacht. Tevens wordt geadviseerd betrokkene een training "sociale vaardigheden" op te leggen. Voorts is jeugdreclasseringstoezicht geïndiceerd.
De rechtbank slaat acht op voormelde conclusies en adviezen en zal, oordelen als na te melden.
De rechtbank is, gelet op al het voorgaande, van oordeel dat het uitgangspunt bij een dergelijk ernstig delict dient te zijn een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de maximale duur die de wetgever conform artikel 77i van het Wetboek van strafrecht heeft bepaald, te weten 1 jaar.
Doch verdachte heeft zich, naar ter terechtzitting is gebleken, tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis goed gehouden aan de aanwijzingen van de Raad voor de Kinderbescherming en zijn leerprestaties op school en de invulling van zijn vrije tijd hebben zich in positieve zin gewijzigd. Verder heeft de rechtbank de indruk gekregen dat verdachte zich daadwerkelijk ten positieve veranderd heeft en dat hij echt berouw heeft getoond. Tevens houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte pas 15 jaar is en nog niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank heeft hetgeen door de raadsman namens verdachte ter terechtzitting is aangevoerd, met name de stelling dat vanwege het schoolgaan en de bereidheid van verdachte mee te werken aan verdere begeleiding, geen nieuwe detentie dient te volgen, opgevat als een gedaan aanbod tot dienstverlening.
Nu de aard van de hiertoe te verrichten werkzaamheden of van het te volgen project niet is gespecificeerd of te dien aanzien enig voorbehoud is gemaakt, mag ervan worden uitgegaan dat de verdachte bereid is - zoals gebruikelijk - die werkzaamheden te verrichten welke deel uitmaken van een bepaald door de Raad voor de Kinderbescherming aan te wijzen project en dat aldus het aanbod voor wat betreft de aard van de alternatieve sanctie als bedoeld in artikel 77m, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht geacht moet worden voldoende te zijn omlijnd. De onbetaalde arbeid zal moeten worden verricht in het kader van werkzaamheden, nader vast te stellen in overleg met de desbetreffende dienstverleningscoördinator en afgestemd op de mogelijkheden van verdachte en de beschikbaar staande projecten.
Het is de rechtbank bekend dat verdachte binnen het arrondissement van zijn woonplaats die arbeid binnen na te noemen termijn kan verrichten.
Onder deze omstandigheden kan worden afgezien van het doen overleggen van een advies door de Raad voor de Kinderbescherming omtrent de aard, de inhoud en de mogelijkheid tot tenuitvoerlegging van de alternatieve sanctie, zoals voorgeschreven in artikel 77n, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, aangezien het doen overleggen van dit advies een aanhouding van de zaak en dientengevolge ook een uitstel van de tenuitvoerlegging van de alternatieve sanctie zou impliceren, hetgeen niet in het belang van de minderjarige verdachte moet worden geacht.
De rechtbank zal verdachte in plaats van een onvoorwaardelijke jeugddetentiestraf, een alternatieve straf opleggen voor de maximale duur van 200 uur, welke straf verdachte dient te ondergaan in de vorm van het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van zes maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, hieronder begrepen de tijd dat verdachte in de Verenigde Staten van Amerika na zijn aanhouding aldaar is vastgehouden in afwachting van zijn uitlevering aan Nederland, met een proeftijd van twee jaar.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 27, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het telastgelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is telastgelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.
Legt verdachte - in plaats van de overwogen onvoorwaardelijke jeuddetentie - op:
HET VERRICHTEN VAN ONBETAALDE ARBEID TEN ALGEMENEN NUTTE VOOR DE DUUR VAN 200 UUR;
uit te voeren via het Bureau Taakstraffen van de Raad voor de Kinderbescherming te 's-Gravenhage;
bepaalt dat de arbeid dient te worden aangevangen binnen drie maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis en dient te worden verricht binnen twaalf maanden na de aanvang van de arbeid.
Veroordeelt verdachte tot:
JEUGDDETENTIE VOOR DE DUUR VAN 6 MAANDEN.
Beveelt dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, hieronder begrepen de tijd dat verdachte in de Verenigde Staten van Amerika na zijn aanhouding aldaar is vastgehouden in afwachting van zijn uitlevering aan Nederland, bij de eventuele uitvoering van het voorwaardelijke gedeelte van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting Jeugdbescherming en -reclassering Den Haag, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dat inhoudt deelname aan een training "sociale vaardigheden";
verstrekt aan bovengenoemde instelling de opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde krachtens het bepaalde bij artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht;
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Houben, kinderrechter, voorzitter,
Kok en Wijnnobel-Van Erp, kinderrechters,
in tegenwoordigheid van De Jong, griffier,
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 december 1999.