9. De rechtbank stelt voorop dat in de beleidsregels, zoals deze zijn openbaar gemaakt bij TBV 1995/1 en nadien (in verweerders terminologie:) verduidelijkt bij TBV 1996/4, niet is neergelegd dat het inkomen dat de vreemdeling zich
gedurende zes jaar direct voorafgaand aan de indiening van de aanvraag om toelating moet hebben verworven, ten minste gelijk dient te zijn aan het bestaansminimum.
De rechtbank is van oordeel dat de verwijzing van verweerder naar het restrictieve karakter van het toelatingsbeleid ontoereikend is om het algemene middelenvereiste, neergelegd in A4/4.2 Vc verdisconteerd te achten in het
langdurig-illegalenbeleid. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit de ratio van het langdurig-illegalenbeleid niet zonder meer volgt dat onverkorte toepassing van het algemene middelenvereiste
geëigend is. Dat beleid ziet immers op gevallen, als het onderhavige, waarin op het moment van indiening van de aanvraag om toelating sprake is van een illegale situatie waarvan het bestuur op de hoogte was en welke situatie
gedurende zes jaar is gedoogd. Verweerder heeft in het langdurig-illegalenbeleid neergelegd in welke gevallen het gedogen door het bestuur leidt tot verblijfsaanvaarding op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. Indien
verweerder bij de toepassing van het langdurig-illegalenbeleid tevens het algemene middelenvereiste had willen hanteren, had van verweerder uit een oogpunt van rechtszekerheid verwacht mogen worden dit vereiste in de specifieke
beleidsregels neer te leggen.
Dit klemt temeer nu het algemene middelenvereiste in tal van specifieke deeluitwerkingen van het aan artikel 11 Vw ten grondslag liggende restrictieve toelatingsbeleid expliciet is opgenomen als algemeen toelatingsvereiste, het
algemene middelenvereiste onbetwist niet wordt tegengeworpen in alle overige gevallen waarin op grond van klemmende redenen van humanitaire aard een vergunning tot verblijf zonder beperkingen wordt verleend en het evenmin wordt
tegengeworpen bij toelating op grond van het driejarenbeleid, een beleid op grond waarvan eveneens in het kader van de restcategorie klemmende redenen van humanitaire aard na een zeker tijdsverloop in het verblijf van de vreemdeling
wordt berust.
De rechtbank is bovendien niet gebleken dat er vóór de inwerkingtreding van IND-werkinstructie nr. 86 een vaste bestuurspraktijk gold waarin het algemene middelenvereiste werd tegengeworpen aan de vreemdeling die overigens voldeed
aan de voorwaarden voor toelating op grond van het langdurig-illegalenbeleid.
Onder deze omstandigheden is IND-werkinstructie nr. 86 derhalve aan te merken als een materiële beleidswijziging die een beperking inhoudt van de mogelijkheid tot het voldoen aan de vereisten voor toelating op grond van het
langdurig-illegalenbeleid. Het had naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verweerder gelegen om deze aanscherping van het beleid uitdrukkelijk neer te leggen in de Vreemdelingencirculaire (eventueel bij TBV). Nu verweerder
dit heeft nagelaten, kan verweerder niet het algemene middelenvereiste tegenwerpen indien overigens aan alle vereisten voor toelating op grond van het langdurig-illegalenbeleid wordt voldaan.