ECLI:NL:RBSGR:1998:AA5753
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J.G. Kok
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige bewaring van vreemdeling na vrijspraak en uitzetting
In deze zaak gaat het om de vreemdeling A, geboren in 1970 en van Colombiaanse nationaliteit, die op 14 mei 1998 werd aangehouden op verdenking van een strafbaar feit. Na een vrijspraak op 21 augustus 1998 door de rechtbank Utrecht, werd hij onmiddellijk in vrijheid gesteld. Echter, op dezelfde dag werd hij staande gehouden en in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet. De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring, waarbij hij ook schadevergoeding eiste. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling op 21 augustus 1998 om 17.00 uur is overgenomen door de Vreemdelingendienst en dat hij om 17.10 uur is opgehouden. De inbewaringstelling vond plaats om 22.00 uur diezelfde dag. De rechtbank oordeelt dat de ophouding onrechtmatig was, omdat de identiteit en verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling al bekend waren. De rechtbank concludeert dat de toepassing van artikel 19 van de Vreemdelingenwet in dit geval niet gerechtvaardigd was en dat de daaropvolgende inbewaringstelling eveneens onrechtmatig was. De rechtbank kent de vreemdeling een schadevergoeding toe van f 1.000,00 voor de periode van onrechtmatige bewaring van 21 augustus tot en met 25 augustus 1998. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten.