ECLI:NL:RBSGR:1998:AA5505

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 maart 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/6165
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure inzake vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot vreemdelingenrecht. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat drs. M.A. Spaans, had een beroepschrift ingediend tegen een besluit van de Minister van Buitenlandse Zaken. Dit besluit werd op 29 september 1999 ingetrokken, waarna eiser zijn beroep introk en verzocht om een proceskostenveroordeling. De rechtbank oordeelde dat er termen aanwezig waren om het verzoek om proceskostenveroordeling gegrond te achten, aangezien eiser redelijkerwijs kosten had moeten maken in verband met de behandeling van het beroep. De rechtbank heeft de verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten, vastgesteld op f 710,-. Echter, het verzoek om schadevergoeding werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de rechtbank geen grondslag had om hierover te oordelen, nu het beroep was ingetrokken. Tevens werd opgemerkt dat het door eiser betaalde griffierecht van f 225,- door de Staat der Nederlanden vergoed diende te worden. De uitspraak werd gedaan op 7 maart 1998, in aanwezigheid van griffier mr. C.M.N. Menten.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Vreemdelingenkamer
__________________________________________________
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:75a Algemene wet
bestuursrecht juncto artikel 33a Vreemdelingenwet
__________________________________________________
Reg.nr: AWB 99/6165 S1813
Inzake: A wonende te B, eiser,
gemachtigde drs. M.A. Spaans, advocaat te 's-Gravenhage,
tegen: Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde mr. R. van Ekeren, ambtenaar ten departemente.
I. OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, juncto artikel 8:75, juncto 8:84, vierde lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de kosten die de indiener van het
beroep- of verzoekschrift in verband met de behandeling daarvan redelijkerwijs heeft moeten maken, indien de indiener het beroep heeft ingetrokken omdat geheel of gedeeltelijk aan hem is tegemoetgekomen en hij bij intrekking om
veroordeling in de
kosten heeft verzocht.
2. Op 2 juli 1999 is namens eiser een beroepschrift ingediend ten aanzien van verweerders besluit van 9 juni 1999. Op 29 september 1999 is verweerder alsnog aan eiser tegemoetgekomen door het besluit van 9 juni 1999 in te trekken en
vervolgens op 7 januari 2000 opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen. Eiser heeft daarop bij schrijven van 11 januari 2000 onderhavig beroep ingetrokken en verzocht verweerder te veroordelen in de proceskosten betreffende de
gehele procedure. Tevens heeft eiser de rechtbank verzocht verweerder te veroordelen in de door hem geleden, materiële en immateriële, schade.
3. De rechtbank acht termen aanwezig het verzoek om een proceskostenveroordeling, voorzover betreffende het verzoek om de kosten die eiser heeft moeten maken in verband met het beroepschrift, ingevolge artikel 8:75, eerste lid, Awb
gegrond te achten.
4. De rechtbank veroordeelt verweerder derhalve met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze
kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op f 710,-- (1 punt voor het beroepschrift met een waarde per punt van f 710,- en wegingsfactor 1).
5. Voorzover eiser heeft beoogd om in het kader van de onderhavige procedure een verzoek om een schadevergoeding in te dienen overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank heeft geen mogelijkheid om een uitspraak te doen over de door eiser gestelde schade. Gelet op het bepaalde in artikel 8:73, eerste lid, Awb ontbreekt de grondslag om in het kader van de onderhavige procedure een
uitspraak te doen over de schade, nu het beroep is ingetrokken. Hetzelfde geldt voor vergoeding van proceskosten in bezwaar.
6. Ten overvloede wijst de rechtbank erop dat het door eiser betaalde griffierecht ad f 225,- ingevolge artikel 8:41, vierde lid, Awb door de Staat der Nederlanden dient te worden vergoed.
II. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
1. veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in beroep ad f 710,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Buitenlandse Zaken) als rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te vergoeden;
2. verklaart het verzoek om schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan door mrs. M.C.J.A. Huijgens, M.J. van der Ven en M. van Paridon en uitgesproken in het openbaar op 7 maart 1998, in tegenwoordigheid van mr. C.M.N. Menten, griffier.
afschrift verzonden op: 22 maart 2000