ECLI:NL:RBSGR:1997:AA5754

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 maart 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 97/900
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vrijheidsbeneming van vreemdeling en toekenning schadevergoeding

In deze zaak gaat het om de vreemdeling A, geboren in 1972 en van Pakistaanse nationaliteit, die op 27 september 1996 Nederland binnengereisd is. Hij heeft op 28 september 1996 aanvragen om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf ingediend. Deze aanvragen zijn op 13 november 1996 afgewezen. Op 21 januari 1997 is de vreemdeling door Franse autoriteiten overgedragen aan de Koninklijke Marechaussee en heeft hij opnieuw asiel aangevraagd, maar deze aanvragen zijn op dezelfde dag ingetrokken. Vervolgens is hij op 22 januari 1997 in bewaring gesteld en is zijn uitzetting gelast. De vreemdeling heeft op 27 januari 1997 beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring, waarbij hij ook schadevergoeding heeft gevraagd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vreemdeling onrechtmatig van zijn vrijheid is beroofd van 21 januari tot 22 januari 1997, omdat er geen rechtsgrond was voor zijn bewaring. De rechtbank heeft de vreemdeling een schadevergoeding van f 1.250,-- toegekend voor de onrechtmatige vrijheidsbeneming en heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 18 maart 1997 en er staat hoger beroep open voor de beslissing inzake schadevergoeding.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Nieuwersluis
gemeente Loenen
Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
ex artikel 34a j° 34j Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr.: AWB 97/900 VRWET H
Inzake: A, geboren op [...] 1972, van Pakistaanse
nationaliteit, tot 1 februari 1997 verblijvende Koning Willem II Kazerne te Tilburg, hierna te noemen: de vreemdeling,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder.
Terechtzitting: 6 februari 1997.
De vreemdeling is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr F. Fonville, advocaat te Haarlem.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, drs. E. Koolstra.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Op 27 september 1996 is de vreemdeling Nederland binnengereisd. Op 28 september 1996 heeft hij aanvragen om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf ingediend. Blijkens het proces-verbaal van 31
oktober 1996 is hij sedert 31 oktober 1996 geregistreerd als met onbekende bestemming vertrokken. Bij besluit van 13 november 1996 zijn de aanvragen om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf niet
ingewilligd.
1.2 Op 21 januari 1997 is de vreemdeling op grond van artikel 34 SUO door de Franse autoriteiten overgedragen aan de Koninklijke Marechaussee.
Op 22 januari 1997 heeft hij wederom aanvragen om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf ingediend.
Deze aanvragen heeft hij diezelfde dag weer ingetrokken.
1.3 Bij bevel tot bewaring van 22 januari 1997 is de vreemdeling op grond van artikel 26, eerste lid, Vw in bewaring gesteld. Op diezelfde datum is zijn uitzetting gelast.
Bij beroepschrift van 27 januari 1997, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 28 januari 1997, heeft de vreemdeling beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring. Het beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding.
1.4 Op 1 februari 1997 is de bewaring opgeheven en is de vreemdeling uitgezet naar Pakistan. Ter zitting heeft de raadsman te kennen gegeven het opheffingsverzoek in te trekken, doch het verzoek om toekenning van schadevergoeding te
handhaven.
2. Overwegingen
2.1 Namens de vreemdeling is aangevoerd dat hij op 22 januari 1997 van 7.40 uur tot 11.30 uur zonder rechtsgrond van zijn vrijheid is beroofd.
De daarop volgende bewaring moet derhalve onrechtmatig worden geacht en dient te worden opgeheven.
2.2 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. De vreemdeling heeft op 21 januari 1997 kenbaar gemaakt asiel te willen aanvragen in Nederland en is om 18.56 uur diezelfde dag aangemeld bij het
Aanmeldcentrum. In het verslag van het zogenaamde eerste gehoor is als datum 22 januari 1997 vermeld, maar het begintijdstip is onbekend. Nadat de vreemdeling op 22 januari 1997 om 7.40 uur zijn asielaanvragen had ingetrokken, is
hij diezelfde dag om 11.30 uur ingevolge artikel 19, tweede lid, Vw, door de korpschef van de regio Kennemerland opgehouden en vervolgens om 12.00 uur op grond van artikel 26, eerste lid onder a, Vw in bewaring gesteld.
2.3 Op grond van artikel 17a Vw kan een vreemdeling die zich in Nederland
ophoudt en aan wie het niet krachtens de artikelen 8 tot en met 10 is toegestaan is hier te lande te verblijven, verplicht worden zich, in verband met het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de aanvraag om toelating, beschikbaar
te houden op een door of namens de bevoegde autoriteit aangewezen plaats, overeenkomstig hem daartoe door of namens de bevoegde autoriteit gegeven bevelen.
2.4 Op grond van artikel 7a, tweede lid, Vw kunnen vreemdelingen, die zich toegang tot Nederland hebben verschaft door middel van een schip of een luchtvaartuig en wier verdere toegang tot Nederland is geweigerd, doch die een
aanvraag om toelating hebben ingediend, verplicht worden zich op te houden in een daartoe aangewezen ruimte of plaats. Op grond van het derde lid van dit artikel kan een dergelijk ruimte worden beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek
ten einde de vreemdeling te beletten zich verdere toegang te verschaffen.
2.5 Als een hiervoor bedoelde plaats of ruimte kan het AC Schiphol worden aangewezen. Deze ruimte is -anders dan de 'open' aanmeldcentra Rijsbergen en Zevenaar- beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek teneinde de vreemdeling te
beletten zich verdere toegang te verschaffen. Vreemdelingen die in het AC Schiphol een asielaanvraag hebben gedaan, zijn aldaar feitelijk van hun vrijheid beroofd. Aan deze vreemdelingen, die vrijwel altijd uit het buitenland per
vliegtuig op de luchthaven Schiphol zijn gearriveerd en verdere toegang zijn geweigerd, kan de maatregel van artikel 7a, tweede en derde lid, Vw worden opgelegd. Vreemdelingen die zich reeds hier te lande bevinden en een
asielaanvraag doen, wordt een bevel als bedoeld in artikel 17a Vw gegeven om zich in een 'open' AC op te houden. Een en ander is overeenkomstig verweerders gepubliceerd beleid.
2.6 Aan de vreemdeling kon de verdere toegang tot Nederland niet worden geweigerd, aangezien gelet op artikel 33, eerste lid, of artikel 34, eerste lid, Schengen Uitvoeringsovereenkomst, een terugnameverplichting bestond, nu hij
vanuit Nederland naar Frankrijk is vertrokken en door de autoriteiten aldaar is aangehouden en vervolgens naar Nederland is uitgezet. De omstandigheid dat de vreemdeling na zijn terugkeer uit Frankrijk aan de grens is staande
gehouden, maakt dit niet anders. Gelet op het voorgaande kon aan de vreemdeling de maatregel van artikel 7a, tweede en derde lid, Vw, inhoudende dat hij zich in het AC Schiphol diende op te houden, niet opgelegd kunnen worden.
Daarbij wordt opgemerkt dat in de stukken geen aanwijzing ex artikel 7a Vw is aangetroffen en dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat deze aanwijzing waarschijnlijk ook niet aanwezig is.
2.7 Nadat de vreemdeling kenbaar had gemaakt asiel te willen aanvragen, kon verweerder overeenkomstig zijn beleid de vreemdeling met een vordering ex artikel 17 Vw verwijzen naar een 'open' aanmeldcentrum voor de indiening en de
behandeling van zijn aanvraag om toelating en hem aldaar een maatregel van artikel 17a Vw opleggen. Indien verweerder van oordeel zou zijn geweest, dat de vreemdeling tijdens de behandeling van zijn asielaanvraag van zijn vrijheid
beroofd diende te blijven, had hij, indien daartoe voldoende grond bestond, de vreemdeling onmiddellijk na zijn aankomst in Nederland en de indiening van zijn aanvragen ex artikel 26, eerste lid onder c, Vw in bewaring kunnen
stellen.
2.8 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de vreemdeling vanaf zijn aankomst in Nederland op 21 januari 1997 tot aan het moment dat hij op 22 januari 1997 op grond van artikel 19, tweede lid, Vw is opgehouden,
zonder titel tot vrijheidsbeneming feitelijk van zijn vrijheid beroofd is geweest. De op deze onrechtmatige vrijheidsbeneming volgende ophouding en bewaring zijn mitsdien eveneens onrechtmatig.
2.9 Onder de gegeven omstandigheden acht de rechtbank termen aanwezig om aan de vreemdeling een schadevergoeding toe te kennen. Met betrekking
tot de hoogte daarvan wordt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Rechtseenheidskamer (REK) d.d. 2 november 1995 onder nummer AWB 95/6282 VRWET, overwogen dat van degene die schadevergoeding verzoekt mag worden verwacht dat hij
het redelijkerwijs mogelijke heeft gedaan om de schade te beperken, onder meer door het zo spoedig mogelijk instellen van rechtsmiddelen. In het onderhavige geval is door het instellen van het beroep op 27 januari 1997 tegen de
onrechtmatige vrijheidsontneming, aangevangen op 22 januari 1997 voldoende schadebeperkend gehandeld.
Derhalve kent de rechtbank de vreemdeling schadevergoeding toe vanaf 22 januari 1997 tot en met 1 februari 1997. Voor de dagen die de vreemdeling in bewaring heeft doorgebracht kent de rechtbank hem om billijkheidsredenen een
schadevergoeding toe volgens de volgende sleutel:
voor de dagen die hij heeft doorgebracht in een politiecel f 150,-- en in een Huis van Bewaring f 100,-- per dag.
Er bestaat derhalve aanleiding om voor 10 dagen, waarvan 5 dagen doorgebracht in een politie-cel, een schadevergoeding toe te wijzen tot een bedrag van f 1.250,--.
2.10 Verweerder zal worden veroordeeld in de kosten van het geding.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 wijst het verzoek om schadevergoeding toe:
3.3 kent aan de vreemdeling ten laste van de Staat (Ministerie van Justitie) een vergoeding toe van f 1.250,-- (zegge: twaalfhonderdvijftig gulden), uit te betalen door de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten aan de zijde van de vreemdeling begroot op f 1.420,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten, op de voet van het bepaalde in artikel 57b Rv,
rechtstreeks moet voldoen aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem.
Deze uitspraak is gedaan door mr O.L.H.W.I. Korte, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in tegenwoordigheid van mr C.A. Vroon als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 1997, in tegenwoordigheid van de
griffier.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van f 1.250,-- (zegge: twaalfhonderdvijftig gulden).
Aldus gedaan op 18 maart 1997, door mr O.L.H.W.I. Korte, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken.
Afschrift verzonden op: 20 maart 2000
RECHTSMIDDEL.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling
binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de artikelen 449 en 451a van het Wetboek van Strafvordering bij de Arrondissementsrechtbank te
's-Gravenhage, zittingsplaats Haarlem.
Voor het overige staat geen gewoon rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op: 20 maart 1997