In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 25 juli 2025, gaat het om een geschil tussen een verhuurder, aangeduid als [eiseres], en twee gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], die gezamenlijk huurders zijn van een woning. De huurders hebben van 2 juni 2022 tot en met 18 november 2023 een huurachterstand opgebouwd, waarvoor de verhuurder betaling eist. De kantonrechter oordeelt dat de huurachterstand van € 2.987,38 door de gedaagden moet worden voldaan. Gedaagde sub 2 betwist zijn betalingsverplichting door te stellen dat hij bedragen aan gedaagde sub 1 heeft overgemaakt en dat hij sinds 1 september 2023 niet meer in de huurwoning woont. De rechter wijst deze argumenten af, omdat gedaagde sub 2 niet de huurovereenkomst heeft opgezegd en dus contractueel verplicht blijft om huur te betalen. De kantonrechter wijst ook de vordering tot incassokosten en rente af, omdat de bepalingen in de overeenkomst als oneerlijk worden beschouwd. De proceskosten worden aan de gedaagden opgelegd, omdat zij grotendeels ongelijk krijgen. Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de verhuurder het vonnis onmiddellijk kan uitvoeren, ook als er hoger beroep wordt aangetekend.