ECLI:NL:RBROT:2025:990

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
666429 / HA ZA 23-857
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling eigendom van een strook grond en veroordeling tot verwijdering van een schutting

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en gedaagde over de eigendom van een strook grond, die door eiser als zijn eigendom werd opgeëist. Eiser, wonende te Brielle, stelde dat de strook grond, die fungeert als pad, tot zijn eigendom behoort en dat gedaagde, eveneens wonende te Brielle, deze grond ten onrechte in gebruik heeft genomen door een schutting te plaatsen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechtsvoorganger van gedaagde niet beschikkingsbevoegd was ten aanzien van de strook grond, en dat gedaagde geen bescherming kan inroepen op grond van artikel 3:88 BW. De rechtbank oordeelde dat de kadastrale tekeningen niet de juiste eigendomssituatie weergeven en dat de vorderingen van eiser toewijsbaar zijn. Gedaagde werd veroordeeld tot het verwijderen van de schutting die het gebruik van de strook grond door eiser belemmert, met een dwangsom voor het geval zij hier niet aan voldoet.

De procedure omvatte een tussenvonnis van 17 juli 2024, waarin eiser de gelegenheid kreeg om nadere toelichting te geven op zijn stellingen en gedaagde om hierop te reageren. De rechtbank heeft de historische context van de eigendom van de strook grond onderzocht, waarbij eiser een gedetailleerd overzicht heeft gepresenteerd van de eigendomsgeschiedenis en de relevante documenten. Gedaagde heeft de stellingen van eiser niet voldoende gemotiveerd weersproken, waardoor de rechtbank de eigendom van de strook grond aan eiser heeft toegewezen. De rechtbank heeft ook de reconventionele vordering van gedaagde afgewezen, omdat er geen sprake was van ongerechtvaardigde verrijking of onrechtmatig handelen van eiser. De proceskosten zijn toegewezen aan eiser, met een specificatie van de gemaakte kosten.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam
Team handel en haven
Zaaknummer: C/10/666429 / HA ZA 23-857
Vonnis van 15 januari 2025
in de zaak van

[eiser],

wonende te Brielle,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
advocaat: mr. C.E. Pfeiffer,
tegen

[gedaagde],

wonende te Brielle,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
advocaat: mr. H.M. Hueting.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 juli 2024 en de daarin genoemde stukken;
- de conclusie na tussenvonnis van [eiser] en de producties 10-33 met een overzicht en toelichting;
- de antwoordconclusie van [gedaagde] en de producties 15-25;
- de akte uitlaten van [eiser].
2. De verdere beoordeling, in conventie en in reconventie
2.1.
In het tussenvonnis is [eiser] in de gelegenheid gesteld zich bij conclusie na tussenvonnis nader uit te laten over:
a. de koopovereenkomst van 2003 met bijlagen;
b. de stellingen van [eiser] die de rechtbank afleidt uit het historisch overzicht in combinatie met de spreekaantekeningen;
c. de opmerkingen die de rechtbank daarbij plaatst;
d. de digitale meting van maten op een luchtfoto (productie F);
e. de vordering in reconventie.
[gedaagde] is in de gelegenheid gesteld bij antwoordconclusie na tussenvonnis hierop te reageren en zich dan nader uit te laten over haar stelling dat goede trouw bij het bezit ontbreekt, aan te vullen met de koopovereenkomst van 1998 en nog van de gemeente te verkrijgen informatie. [eiser] heeft vervolgens de gelegenheid gekregen bij akte te reageren op nadere uitlatingen en nieuwe stukken.
2.2.
De aanduiding van het perceel van [eiser] op de door hem overgelegde kadastrale tekening die behoort bij de koopovereenkomst, omvat niet de onderhavige strook grond. Deze tekening biedt dan ook – net als de koopovereenkomst zelf en de akte van levering; zie overweging 4.4 in het tussenvonnis – geen steun voor zijn stellingen.
In vervolg op zijn eerdere uiteenzetting en in reactie op hetgeen de rechtbank onder 4.7 en 4.8 in het tussenvonnis heeft overwogen, heeft [eiser] een nadere, gemotiveerde, toelichting gegeven op het historisch overzicht en de desbetreffende stukken. Op basis daarvan heeft [eiser] de (deels) aanvullende conclusies getrokken:
  • dat er – bij nadere beschouwing – geen sprake van is geweest dat het uitpad (de strook grond) in het verleden als erfdienstbaarheid was geregeld;
  • dat uit de diverse foto’s en verklaringen blijkt dat vanaf 1947 [adres 1] en [adres 2] toegang hadden tot de achterliggende brandgang die uitkomt op de Torenstraat, waarbij op foto’s uit 1979 en 1995 is te zien dat er een grindpad liep;
  • dat uit de verschillende akten en uit berekeningen blijkt dat het perceel van [eiser] oorspronkelijk 110 m2 groot was, waar 17 m2 tuin (perceel [gedaagde]) van is afgegaan, zodat 93 m2 resteert (overeenkomstig de akte van levering aan [eiser] van 1 augustus 2003), inclusief de oppervlakte van het pad van circa 9 m2;
  • dat de gemeente nooit de eigendom heeft verkregen van de tuin/strook grond;
  • dat bij de renovatiewerkzaamheden in 1989/1990 een erfafscheiding is geplaatst ten behoeve van het perceel van [gedaagde], door middel van paaltjes tussen haar tuin en het pad;
  • dat uit de bouwvergunning en het bestek voor de renovatie van het pand/perceel van [gedaagde] blijkt (productie 25, onder vragenlijst, met een nadere beschrijving in paragraaf 11) dat de erfafscheidingen worden gevormd door “palen met draad”, en dat gebruik wordt gemaakt van “opsluitbanden 5 x 15 cm, prefabbeton te rekenen op 17 m1”, wat overeenkomt met een omkadering van de (volgens [eiser]) verlaagde tuin van [gedaagde];
  • dat uit deze bevindingen op basis van de bouwvergunning en het bestek blijkt dat onwaar is de verklaring van [gedaagde] op de zitting dat zij de erfafscheiding zelf heeft bepaald en gemaakt na de oplevering door de gemeente.
2.3.
[gedaagde] heeft in reactie hierop aangevoerd dat uit de door haar overgelegde stukken – met name de tekening bij de koopovereenkomst en de kadastrale tekening – blijkt dat zij haar perceel met tuin te goeder trouw heeft verkregen van de gemeente. Over de nadere toelichting door [eiser] op zijn historisch overzicht en desbetreffende stukken voert [gedaagde] aan dat dit niet kan kloppen omdat een en ander dan tot een wijziging van de kadastrale grenzen had moeten leiden. [gedaagde] betwist het historisch betoog van [eiser] niet inhoudelijk, maar voert aan dat dit relevantie mist omdat [eiser] in 2003 geleverd heeft gekregen wat momenteel in het kadaster staat geregistreerd als [peceel 1]. Ook de oppervlakte-berekeningen van [eiser] worden door [gedaagde] niet inhoudelijk weersproken. [gedaagde] stelt wel dat zij ermee bekend is dat [eiser] op enig moment een stukje grond aan zijn buren heeft gegeven, wat het verschil in oppervlakte zou (kunnen) verklaren. Deze – door [eiser] betwiste – enkele stelling is onvoldoende concreet en niet onderbouwd, en daarom niet toereikend als betwisting van de oppervlakte-berekeningen. Tot slot handhaaft [gedaagde] haar voorwaardelijke eis in reconventie.
2.4.
In aanvulling op het tussenvonnis stelt de rechtbank vast dat [eiser] een uitvoerig gemotiveerde en consistente historische uiteenzetting heeft gegeven op basis van akten, foto’s, verklaringen en oppervlaktematen. [gedaagde] heeft deze uiteenzetting niet, in elk geval niet voldoende gemotiveerd, weersproken. De rechtbank gaat in deze procedure daarom uit van de juistheid daarvan.
Uit de uiteenzetting volgt dat de eigendom van de strook grond, het pad, steeds tot het perceel heeft behoord dat vanaf 2003 eigendom van [eiser] is ([peceel 1]). Niet blijkt dat de strook grond op enig moment door overdracht of verjaring door een ander dan de rechtsvoorgangers van [eiser] in eigendom is verkregen.
2.5.
Voor wat betreft de vraag wat behoort tot het [peceel 2] van [gedaagde], zijn geen concrete aanknopingspunten gesteld of gebleken voor de conclusie dat haar rechtsvoorgangers op enig moment de eigendom van de strook grond hebben verkregen. Gelet op het betoog van [eiser] heeft het wel op de weg van [gedaagde] gelegen inzicht te bieden op dit punt, ter betwisting van de stelling van [eiser] dat de gemeente nooit de eigendom heeft verkregen van de strook grond. De rechtbank gaat er daarom in deze procedure van uit dat de gemeente niet beschikkingsbevoegd was ten aanzien van de strook grond. De gemeente heeft niet meer kunnen overdragen aan [gedaagde] dan de gemeente zelf in eigendom bezat. Niet gesteld en ook niet gebleken is, dat sprake zou kunnen zijn van bescherming van [gedaagde] tegen deze onbevoegdheid op grond van artikel 3:88 BW.
2.6.
Daarbij komt dat [gedaagde] niet, in elk geval niet voldoende gemotiveerd, de onderbouwde stelling van [eiser] heeft weersproken dat (al) in 1989/1990 bij de renovatiewerkzaamheden een erfafscheiding is geplaatst ten behoeve van het perceel van [gedaagde], door middel van paaltjes tussen haar tuin en het pad, waarbij het tuindeel door middel van opsluitbanden werd ‘omkaderd’. Dit duidt op een afgrenzing ten opzichte van het pad op initiatief van de gemeente, en biedt daarom steun aan de stellingen van [eiser].
2.7.
Het aanbod van [gedaagde] om nog getuigen te horen heeft betrekking op haar verweer in het kader van het subsidiaire beroep van [eiser] op verjaring. Omdat de beslissing van de rechtbank niet is gegrond op verjaring, is bewijsvoering niet aan de orde.
2.8.
De omstandigheid dat, wanneer wordt gekeken naar de perceelsgrenzen op de kadastrale tekeningen, de strook grond tot [peceel 2] van [gedaagde] en niet tot [peceel 1] van [eiser] zou behoren, leidt niet tot een ander oordeel. Op grond van het voorgaande moet worden vastgesteld dat de kadastrale tekeningen van deze percelen ten aanzien van de strook grond niet de eigendomssituatie weergeven en dus in zoverre onjuist zijn.
2.9.
Conclusies.
2.9.1.
Hieruit volgt dat de gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is, op de hierna in de beslissing te vermelden wijze. Verder zal [gedaagde], als gevorderd, worden veroordeeld tot teruggave van de strook grond door het weghalen van de schutting. Het gaat om de schutting voor zover die onbelemmerd gebruik van de strook grond als uitpad naar de brandgang verhindert, dus om de schutting voor zover die op de strook grond staat.
Ter bevordering van de nakoming zal aan de veroordeling een dwangsom worden gekoppeld. De dwangsom wordt op een lager bedrag bepaald dan gevorderd.
2.9.2.
Om onduidelijkheid bij de uitvoering van dit vonnis te voorkomen, worden hieronder ingevoegd: de foto van productie 5 van [eiser] en de kadastrale kaart (productie 13 van [gedaagde], eerder abusievelijk aangeduid als productie 11, met verwijdering van nummers en namen in verband met publicatie van het vonnis op rechtspraak.nl). Op die kaart heeft [gedaagde] de strook grond ingetekend. Over de aldus weergegeven ligging van het pad bestaat geen discussie tussen partijen (zie tussenvonnis onder 2.2).
Het perceel van [eiser] is kadastraal bekend onder [peceel 1], en het perceel van [gedaagde] onder [peceel 2].
2.9.3.
Productie 5 van [eiser]:
Productie 13 van [gedaagde]:
2.10.
De (voorwaardelijke) reconventie.
Voor het geval de vordering van [eiser] op enigerlei wijze wordt toegewezen, vordert [gedaagde] in reconventie veroordeling van [eiser] tot betaling van een schadebedrag, waarvan de hoogte is op te maken bij schadestaat. De tegenvordering is gegrond op ongerechtvaardigde verrijking, subsidiair onrechtmatige daad. [eiser] heeft geen afzonderlijk, specifiek verweer hiertegen gevoerd.
Uit hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen volgt dat geen sprake is van ongerechtvaardigde verrijking en ook niet van onrechtmatig handelen van [eiser]. De tegenvordering zal daarom worden afgewezen.
2.11.
De proceskosten.
2.11.1.
[gedaagde] dient als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van de procedure in conventie en reconventie te dragen.
Anders dan door [eiser] bij conclusie na tussenvonnis is verzocht, zal [gedaagde] niet worden veroordeeld tot betaling van de ‘volledige kosten’ van [eiser], maar tot betaling van de forfaitaire bedragen volgens de zogenoemde liquidatietarieven. Voorafgaand aan deze procedure kon [gedaagde] als basis voor haar standpunt nog wijzen op de kadastrale tekeningen. Pas in deze procedure is afdoende gebleken dat deze de eigendomssituatie niet juist weergeven. In deze situatie rechtvaardigt de door [eiser] genoemde feitelijke afsluiting van het uitpad door [gedaagde] niet dat zij tot hogere bedragen dan de gebruikelijke forfaitaire bedragen wordt veroordeeld.
2.11.2.
De proceskosten van [eiser] in conventie worden begroot op in totaal € 2.235,85 , bestaande uit de volgende onderdelen:
- kosten van dagvaarding € 129,85
- griffierecht € 86
- salaris advocaat € 1.842 (3 punten x € 614)
- nakosten € 178 (met eventuele verhoging).
Hiernaast bestaat geen aanleiding voor een veroordeling van [gedaagde] in door [eiser] gemaakte proceskosten vanwege de voorwaardelijke reconventie. Niet blijkt van door [eiser] daaraan bestede proceshandelingen en/of tijd.
3. De beslissing
De rechtbank
in conventie
3.1.
verklaart voor recht dat de strook grond tot en met de poort, zoals te zien op de foto van productie 5 (zie hiervoor onder 2.9.3), tot de eigendom behoort van [eiser];
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tot teruggave van de strook grond tot en met de poort aan [eiser], door de schutting die zij heeft geplaatst op de strook grond op haar kosten weg te halen binnen zestig dagen na de datum van dit vonnis, op verbeurte van een dwangsom van € 50 per dag dat [gedaagde] hieraan niet voldoet, tot een maximum van € 15.000;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten en begroot de kosten van [eiser] op een bedrag van € 2.235,85, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de nakosten van € 178, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordeling tot betaling van de proceskosten voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie:
3.7.
wijst de vordering af;
3.8.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten en begroot de kosten van [eiser] op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans en is in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2025.
1694/3727