ECLI:NL:RBROT:2025:988

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
10/180371-22 en 10/125631-22 (gevoegd t.t.z.)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling en poging tot zware mishandeling met toepassing van jeugdstrafrecht

Op 21 januari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de gevoegde strafzaken tegen een verdachte, geboren in 2003, die werd beschuldigd van mishandeling en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 januari 2022 te Vlaardingen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door met kracht een champagnefles tegen diens schouder te gooien. Daarnaast heeft de verdachte op 13 maart 2022 [slachtoffer 3] met een glazen fles op het hoofd geslagen, wat resulteerde in een hersenschudding en een hoofdwond die gehecht moest worden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de mishandeling van [slachtoffer 2] wegens gebrek aan bewijs. De officier van justitie had een taakstraf geëist, maar de rechtbank besloot geen straf op te leggen, onder verwijzing naar de bijzondere omstandigheden van de zaak, waaronder de lange tijdsduur van de procedure en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft wel een schadevergoeding van € 1.585,- toegewezen aan [slachtoffer 3] voor de geleden schade. De rechtbank heeft het jeugdstrafrecht toegepast, gezien de leeftijd van de verdachte ten tijde van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het opleggen van een straf geen redelijk doel meer dient, gezien de behandeling die de verdachte inmiddels heeft ondergaan en de positieve ontwikkelingen in zijn leven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummers: 10/180371-22 en 10/125631-22 (gevoegd t.t.z.)
Datum uitspraak: 21 januari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003,
domicilie kiezende te: [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadslieden mrs. E.A. Blok en D.K. Roelofsen, advocaten te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de openbare terechtzitting van 7 januari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

Het openbaar ministerie, vertegenwoordigd door de officieren van justitie mr. H.J. du Croix en mr. V. Vreeling, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van beide mishandelingen zoals onder parketnummer 10/180371-22 tenlastegelegd en de onder parketnummer 10/125631-22 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling;
  • veroordeling van de verdachte met toepassing van het jeugdstrafrecht tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen vervangende jeugddetentie.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feit 10/180371-22 – oud & nieuw / 1 januari 2022
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van beide ten laste gelegde mishandelingen van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Met betrekking tot de mishandeling van [slachtoffer 1] heeft de verdediging aangevoerd dat er onvoldoende wettig en (met name) overtuigend bewijs is voor het toebrengen van pijn of letsel. Met betrekking tot de mishandeling van [slachtoffer 2] heeft de verdediging bepleit dat het bewijs alleen zou kunnen worden gevonden in de verklaringen van aangever [slachtoffer 2] en dat die verklaringen onbetrouwbaar zijn.
4.1.2.
Beoordeling
Anders dan het openbaar ministerie en met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte aangever [slachtoffer 2] heeft mishandeld door tegen zijn knie te trappen. Alleen de aangever heeft hierover verklaard. Het procesdossier bevat verder geen steunbewijs voor het tenlastegelegde. De rechtbank spreekt de verdachte hiervan vrij.
De rechtbank acht de onder parketnummer 10/180371-22 ten laste gelegde mishandeling van aangever [slachtoffer 1] wettig en overtuigend bewezen. De gevoerde verweren worden weerlegd door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen zoals opgenomen in bijlage II.
4.1.3.
Conclusie
De ten laste gelegde mishandeling van aangever [slachtoffer 1] is wettig en overtuigend bewezen. Van de ten laste gelegde mishandeling van aangever [slachtoffer 2] wordt de verdachte vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 10/125631-22 – [naam voetbalvereniging] / 13 maart 2022
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit. De verdachte ontkent dat hij degene is geweest die de aangever met een fles heeft geslagen. Hij had geen fles bij zich en voldoet niet aan het signalement dat de aangever of getuigen opgeven. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat de verdachte wel de aangever heeft geslagen, moet de verdachte in ieder geval worden vrijgesproken van de poging zware mishandeling. Het enkel hanteren van een mogelijk gevaarlijk voorwerp is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Onduidelijk is wat voor fles is gebruikt. De verklaringen hierover lopen uiteen en een fles is niet aangetroffen. Het letsel is (relatief) gering gebleken. Een letselverklaring is niet beschikbaar. Hoe precies geslagen is en/of met welke kracht is niet bekend.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen, zoals die in bijlage II zijn opgenomen, volgt dat het de verdachte is geweest die eerst getuige [naam getuige] heeft geduwd en vervolgens direct daarop aangever [slachtoffer 3] met een glazen fles op het hoofd heeft geslagen. Hierdoor is de aangever even buiten bewustzijn geraakt, heeft hij een hoofwond opgelopen die gehecht moest worden en had hij een hersenschudding. Uit die gevolgen leidt de rechtbank af dat de verdachte met kracht geslagen heeft. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar deel is van het menselijk lichaam dat kwetsbare en vitale onderdelen bevat. De kans dat iemand zwaar lichamelijk letsel oploopt wanneer die persoon met kracht met een glazen fles, dus een hard voorwerp, op het hoofd wordt geslagen, is naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te noemen. Door zo te handelen heeft de verdachte bewust deze aanmerkelijke kans aanvaard. Dit levert een poging tot zware mishandeling op.
4.2.3.
Conclusie
Het primair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/180371-22 en 10/125631-22 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
parketnummer 10/180371-22:
hij op 1 januari 2022 te Vlaardingen
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door
- met kracht een champagnefles tegen de schouder van die [slachtoffer 1] te
gooien ;
parketnummer 10/125631-22:
primair
hij op 13 maart 2022 te Vlaardingen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 3] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met dat opzet met een glazen fles,
op het hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
parketnummer 10/180371-22:
mishandeling;
parketnummer 10/125631-22 primair:
poging tot zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel

7.1.
Algemene overweging
De rechtbank heeft gelet op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten
De verdachte heeft zich in korte tijd schuldig gemaakt aan twee soortgelijke geweldsmisdrijven.
Op 1 januari 2022 met oud en nieuw kwam de verdachte ’s nachts op straat het (latere) slachtoffer tegen. De verdachte en het slachtoffer hadden al langere tijd ruzie met elkaar. De situatie is toen geëscaleerd, waarbij de verdachte het slachtoffer heeft mishandeld door met kracht een champagnefles tegen zijn schouder te gooien.
Vervolgens heeft de verdachte op 13 maart 2022 na een feestje bij voetbalvereniging [naam voetbalvereniging] het (latere) slachtoffer met een glazen fles tegen het hoofd geslagen. De verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
Bij beide bewezen verklaarde feiten heeft de verdachte het slachtoffer met een glazen fles mishandeld. Uit de dossiers komt een beeld naar voren van een verdachte die helemaal door het lint gaat en zich niet kan beheersen. Het geweld van de verdachte was telkens disproportioneel en niet de manier om een conflict te beslechten. De verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en bij de slachtoffers gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. Als gevolg van deze handelingen hebben beide slachtoffers pijn en lichamelijk ongemak ondervonden. Met name bij slachtoffer [slachtoffer 3] waren de gevolgen aanzienlijk: hij had een hersenschudding en een forse hoofdwond die gehecht moest worden. Hij heeft hier een litteken op zijn (voor)hoofd aan overgehouden.
De verdachte is aan deze gevolgen voorbij gegaan en lijkt er niet bij stil te hebben gestaan dat het veel erger had kunnen aflopen. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Gelijktijdige behandeling andere zaak
De verdachte is kort na de bewezenverklaarde feiten, te weten op 25 juni 2022, slachtoffer geworden van een poging tot beroving. Hierbij is door toedoen van de verdachte een van de daders om het leven gekomen. Dit heeft geleid tot vervolging van de verdachte ter zake van – kort gezegd – doodslag. Deze zaak met parketnummer 10/158304-22 is gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld met de onderhavige zaken op de terechtzitting op 7 januari 2025. De gevolgen van deze zaak voor de verdachte zijn ter zitting aan bod gekomen en worden derhalve ook betrokken bij de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
7.3.2.
Strafblad
De rechtbank heeft in het voordeel van de verdachte acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 januari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.3.
Rapportages
Reclassering Nederlandheeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
29 mei 2024. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Het delictgedrag komt mogelijk voort uit de problemen welke gelegen lagen in het psychosociaal functioneren van betrokkene. De verdachte is op veertienjarige leeftijd overvallen en heeft sindsdien last van angstklachten. Hij is gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en heeft behandeling ondergaan, maar deze behandeling bleek niet genoeg.
Op basis van het wegingskader adolescentenstrafrecht adviseert de reclassering het jeugdstrafrecht toe te passen. De verdachte is thuiswonend en heeft nog geen startkwalificatie behaald. Ten tijde van de tenlastegelegde feiten ging hij nog naar school en nam hij actief deel aan het gezin. Ouders van de verdachte hadden en hebben nog steeds veel pedagogische invloed op hem. De reclassering krijgt de indruk dat betrokkene nog niet in grote lijnen zijn eigen keuzes maakte dan wel zijn gedrag organiseerde. Bovendien zou hij de risico's van zijn handelen niet goed hebben kunnen inschatten, mogelijk als gevolg van de destijds inadequaat behandelde PTSS en zijn impulsiviteit. Er zijn geen contra-indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De reclassering sluit zich derhalve aan bij het advies van psychiater [naam psychiater 1] , d.d. 20 maart 2024 en adviseert toepassing van het jeugdstrafrecht.
Naar aanleiding van de gebeurtenissen op 25 juni 2022 is betrokkene onder behandeling komen te staan bij [naam instelling] , waar men intensief met hem aan de slag is gegaan voor onder andere traumabehandeling. Het is positief dat de verdachte op vrijwillig basis aan zichzelf heeft willen werken en gemotiveerd is voor hulpverlening. De verdachte heeft zijn leven grotendeels op orde. Er is sprake van een steunend (familie)netwerk, hij heeft een zinvolle dagbesteding in de zin van werk en er is geen sprake van schulden- of middelenproblematiek. Verder is betrokkene sinds onderhavige verdenkingen niet meer in negatieve zin in beeld geweest bij de politie. Gelet op voornoemde positieve factoren en de lage recidiverisico's, achten de reclassering (verdere) reclasseringsbemoeienis op dit moment niet geïndiceerd. Betrokkene weet de weg naar vrijwillige hulpverlening te vinden. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Interventies of toezicht is niet nodig.
Psychiater [naam psychiater 2]heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 28 oktober 2022. Dit rapport houdt, voor zover van belang, het volgende in.
Er zijn aanwijzingen dat de verdachte een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling heeft. Hij laat een verstoorde impulscontrole, verminderde frustratietolerantie en problemen met zijn emotie- en agressieregulatie zien. Deze lijken met name naar voren te komen wanneer hij zich gekrenkt voelt en de situatieve druk voor hem oploopt.
Psycholoog [naam psycholoog]heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
31 oktober 2022. Dit rapport houdt, voor zover van belang, het volgende in.
Ten tijde van de ten laste gelegde feiten is bij de verdachte sprake geweest van een bedreigde ontwikkeling van de persoonlijkheid. Verder bestaat het vermoeden van ADHD en het vermoeden van neurocognitief lijden.
Op verzoek van de verdediging heeft
psychiater [naam psychiater 1]een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 5 april 2023. Dit rapport heeft hij aangevuld in een brief van 20 maart 2024. Deze rapportage (met aanvulling) houdt, voor zover van belang, het volgende in.
De verdachte was tijdens het onderzoek van de psychiater nog niet uit de adolescentiefase gegroeid. Hij komt wat kinderlijk en naïef over en het valt de psychiater op dat de verdachte in het dagelijks leven met regelmaat nog ondersteuning nodig heeft als het gaat om het regelen van zaken en vooruitdenken. De psychiater ziet een niet-leeftijdsadequate houding en vindt eerder het adolescentenstrafrecht dan het volwassenstrafrecht passend.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten, waarbij de rechtbank zich rekenschap heeft gegeven van de ouderdom van de Pro Justitia-rapportages uit 2022.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
7.4.1.
Toepassing van het jeugdstrafrecht
Volgens artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, kan de rechtbank ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar niet die van 23 jaren heeft bereikt recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg, indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd toen hij de leeftijd van 18 jaren had bereikt. Gelet op de geschetste persoonlijkheid van de verdachte in de hiervoor genoemde rapportages en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, zal de rechtbank ten aanzien van het bewezenverklaarde op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht het jeugdstrafrecht toepassen.
7.4.2.
Geen straf of maatregel
Gezien de ernst van de feiten is in beginsel een strafoplegging op zijn plaats. De rechtbank zal hiertoe echter – anders dan door het openbaar ministerie gevorderd – niet overgaan. Daarbij is het volgende van belang.
Sinds deze feiten is inmiddels (bijna) drie jaar verstreken. Die vertraging is met name veroorzaakt door het procesverloop in de andere zaak, maar dat laat onverlet dat de verdachte lange tijd in onzekerheid heeft gezeten in afwachting van de zitting. De rechtbank houdt daarom rekening met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) met 20 maanden in de zaak met parketnummer 10/180371-22 en 17 maanden in de zaak met parketnummer 10/125631-22.
Indien de zaak kort na het plegen van de feiten op zitting zou zijn geweest, had de rechtbank bij feiten als deze, waarbij behoorlijk geweld is gebruikt, een deels voorwaardelijke straf opgelegd, zodat in ieder geval voor de persoonlijke problematiek van de verdachte hulpverlening in de vorm van behandeling zou worden ingezet om recidive van (gewelds)delicten te voorkomen. De noodzaak tot het opleggen van een bijzondere voorwaarde die ziet op een vorm van behandeling op het gebied van agressieregulatie is op dit moment echter achterhaald. De verdachte heeft immers inmiddels vrijwillig een intensieve behandeling ondergaan naar aanleiding van het incident op 25 juni 2022, waarbij hij slachtoffer is geworden van een poging tot beroving, maar tegelijkertijd ook verdachte is van doodslag op een van de daders. Deze behandeling zag, zo neemt de rechtbank aan, ook op de emotieregulatie van de verdachte en heeft dus reeds plaatsgehad. De behandeling is in aanloop naar de behandeling van alle strafzaken tijdelijk gestaakt maar de verdachte is voornemens na afronding van de strafprocedures de behandeling te hervatten. De reclassering ziet ook geen noodzaak meer voor interventies of toezicht.
De noodzaak tot oplegging van een voorwaardelijke straf ligt ook niet meer in het beperken van het recidiverisico. De kans op herhaling wordt door de reclassering (inmiddels) ingeschat op laag. De rechtbank constateert in dat kader ook dat sinds het feit van 25 juni 2022 er geen sprake meer is geweest van recidive van soortgelijke feiten.
Gezien deze omstandigheden dient het opleggen van een voorwaardelijke straf geen redelijk doel meer.
De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van onvoorwaardelijke (werk)straf ook niet meer passend of geboden is. De rechtbank let hierbij niet alleen op het tijdsverloop maar ook op de omstandigheid dat de verdachte bij het incident bij [naam voetbalvereniging] ook zelf fors getroffen is. Hij is namelijk direct na dit feit door omstanders ernstig mishandeld en heeft daarbij zwaar lichamelijk letsel opgelopen: een fractuur van zijn bijholte onder zijn jukbeen en van zijn linker oogkas, een schouder uit de kom, een breuk in zijn schouderkom, een hersenschudding en aangezichtsletsel. De verdachte heeft hiervan nog lange tijd last gehad. De rechtbank onderkent dat de verdachte dit waarschijnlijk over zichzelf heeft afgeroepen door zijn eigen handelen, maar gezien de heftigheid van de gevolgen is de rechtbank van oordeel dat er wel rekening mee moet worden gehouden.
Gelet op de hierboven genoemde bijzondere omstandigheden dient het opleggen van een straf in deze situatie geen redelijk doel meer. De rechtbank zal daarom volstaan met de schuldigverklaring van de verdachte en vervolgens toepassing geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht door te bepalen dat aan de verdachte geen straf zal worden opgelegd.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

8.1.
Vordering van de benadeelde partij
Ter zake van het onder parketnummer 10/125631-22 primair en subsidiair ten laste gelegde feit heeft [slachtoffer 3] zich als benadeelde partij in het geding gevoegd.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 585,- aan materiële schade en een bedrag van € 15.000, - aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de materiële schade kan worden toegewezen. Hoewel de materiële schade niet is onderbouwd, zijn de genoemde bedragen passend en komen deze bedragen het openbaar ministerie niet als onredelijk voor. Met betrekking tot de immateriële schade heeft het openbaar ministerie verzocht om de schadevergoeding te matigen tot € 1.500,-. Daarnaast wordt verzocht om het totale schade bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk verklaard, nu vrijspraak is bepleit. Subsidiair acht de verdediging de vordering niet of onvoldoende onderbouwd. Meer subsidiair verzoekt de verdediging de gevorderde bedragen (drastisch) te matigen.
8.4.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 10/125631-22 primair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank stelt vast dat de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering ontbreken. De rechtbank maakt gebruik van haar bevoegdheid om de schade te schatten en zal de materiële schade naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 585,-.
Daarnaast staat vast dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De benadeelde partij heeft pijn gehad en lichamelijk letsel opgelopen. Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit en de inbreuk die daarmee is gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van de benadeelde partij, zal die immateriële schade naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.000, -, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, met afwijzing van hetgeen aan hoofdsom meer is gevorderd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 13 maart 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.5.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.585, -, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 77c, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 10/180371-22 en onder 10/125631-22 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
bepaalt dat ten aanzien van de onder 10/180371-22 en onder 10/125631-22 primair bewezen verklaarde feiten geen straf wordt opgelegd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] , te betalen een bedrag van
€ 1.585,- (zegge: vijftienhonderdvijfentachtig euro), bestaande uit € 585,- aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 13 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 1.585,-(hoofdsom,
zegge: vijftienhonderdvijfentachtig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 maart 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. van Kuilenburg, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. A. Verweij en H. Benaissa, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Ruijgrok, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 januari 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Parketnummer 10/180371-22
hij op of omstreeks 1 januari 2022 te Vlaardingen
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft mishandeld door
- met kracht een champagnefles op/tegen de schouder/ borst van die [slachtoffer 1] te
gooien en/of
- die [slachtoffer 2] op/tegen zijn knie te trappen;
Parketnummer 10/125631-22
hij op of omstreeks 13 maart 2022 te Vlaardingen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 3]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met dat opzet met een glazen fles, althans een hard en/of breekbaar voorwerp,
op/tegen het gezicht en/of het hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 maart 2022 te Vlaardingen,
[slachtoffer 3] heeft mishandeld door met een glazen fles, althans een hard en/of
breekbaar voorwerp, op/tegen het gezicht en/of het hoofd te slaan.