ECLI:NL:RBROT:2025:987

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
10/158304-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met noodweerexces bij poging tot beroving met fatale afloop

Op 25 juni 2022 vond in Vlaardingen een tragische poging tot beroving plaats, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer 1], door de verdachte, [voornaam verdachte], werd neergestoken. Tijdens de beroving, waarbij [slachtoffer 1] een mes gebruikte, ontstond een gevecht tussen de verdachte en het slachtoffer. De verdachte wist het mes van het slachtoffer af te pakken en stak hem meermalen, wat leidde tot de dood van [slachtoffer 1]. De verdachte beroept zich op noodweerexces, stellende dat hij handelde uit zelfverdediging. De rechtbank oordeelt dat de doodslag bewezen is, maar dat het beroep op noodweerexces slaagt. De verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat zijn handelen voortkwam uit een hevige gemoedsbeweging als gevolg van de aanranding door het slachtoffer. De vordering van de benadeelde partijen wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet strafbaar is bevonden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/158304-22
Datum uitspraak: 21 januari 2025
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003,
domicilie kiezende te: [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsvrouwen mrs. E.A. Blok en D.K. Roelofsen, advocaten te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de openbare terechtzitting van 7 januari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

Het openbaar ministerie, vertegenwoordigd door de officieren van justitie mr. H.J. du Croix en mr. V. Vreeling, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde, te weten doodslag;
  • toepassing van de strafuitsluitingsgrond noodweerexces;
  • ontslag van alle rechtsvervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Ten aanzien van het opzettelijk steken met het mes van het slachtoffer [slachtoffer 1] is door de verdediging geen verweer gevoerd. Op de verklaring van de verdachte dat hij uit noodweer(exces) heeft gehandeld, zal hierna onder 5 worden ingegaan bij het aldaar te bespreken beroep op noodweer(exces).
4.2.
Bewezenverklaring
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij, op 25 juni 2022 te
Vlaardingen[slachtoffer 1]
opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer 1] meermalen in de hals
en borst en rug, te steken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

5.Strafbaarheid van het feit en de verdachte

5.1.
Kwalificatie
Het bewezen feit levert op:
Doodslag
5.2.
Strafbaarheid
5.2.1.
Inleiding
Op 25 juni 2022 hebben vier jongens een vooropgezet plan uitgevoerd om de verdachte [voornaam verdachte] onder bedreiging van een mes te beroven van zijn horloge. Twee personen zouden [voornaam verdachte] en zijn vriendin [persoon A] na een avondje stappen afzetten op een afgesproken plek, in de buurt van het huis van [voornaam verdachte] . [slachtoffer 1] zou de daadwerkelijke overval uitvoeren met de bedoeling [voornaam verdachte] zijn horloge afhandig te maken. [voornaam slachtoffer] zou hierna vluchten in een door een vierde persoon bestuurde vluchtauto. De poging tot beroving heeft tragische gevolgen gehad. [voornaam slachtoffer] heeft bij de beroving een groot mes gebruikt. Er is een gevecht ontstaan tussen [voornaam verdachte] en [voornaam slachtoffer] , waarbij [voornaam verdachte] het mes van [voornaam slachtoffer] heeft weten af te pakken. Hij heeft [voornaam slachtoffer] daarmee meermalen gestoken. [voornaam slachtoffer] is ter plekke aan zijn verwondingen overleden. De drie mededaders zijn voor hun rol bij de beroving onherroepelijk veroordeeld.
5.2.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair bepleit dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een beroep op noodweer toekomt. Hiertoe is aangevoerd dat er sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijk aanranding, omdat [voornaam slachtoffer] doelbewust het mes heeft meegenomen als wapen. [voornaam slachtoffer] heeft vervolgens meerdere stekende bewegingen gemaakt naar de buik en het gezicht van [voornaam verdachte] , als gevolg waarvan [voornaam verdachte] een snijwond op zijn wang heeft en steekwonden in zijn handen. Er is sprake van een aanval tegen [voornaam verdachte] en [persoon A] waartegen [voornaam verdachte] zich mocht verdedigen. De tegenaanval van [voornaam verdachte] bestond uit het terugvechten, afpakken van het mes en maken van stekende bewegingen naar [voornaam slachtoffer] tot het moment dat [voornaam slachtoffer] op de grond zakt. Er was sprake van een lang dynamisch gevecht zonder momenten van rust. Nadat [voornaam verdachte] het mes heeft afgepakt, bleef [voornaam slachtoffer] in gevecht met [voornaam verdachte] en probeerde hij het mes terug te pakken. [voornaam verdachte] kon zich niet onttrekken. De tegenaanval, waaronder het steken van [voornaam slachtoffer] , was noodzakelijk en proportioneel.
Indien de rechtbank van oordeel is dat [voornaam verdachte] te ver is gegaan in zijn verdediging, komt de verdachte subsidiair een beroep op noodweerexces toe. Het is aannemelijk dat [voornaam verdachte] als onmiddellijk gevolg van het door [voornaam slachtoffer] uitgeoefende, extreme geweld dermate angstig is geworden en zodanig in paniek is geraakt dat hij dacht dat hij daadwerkelijk dood zou gaan. De hevige gemoedsbeweging is versterkt door traumatische gedachten aan een eerdere overval waarvan [voornaam verdachte] slachtoffer is geweest en waardoor hij aan PTSS lijdt. Hij heeft hierdoor vanuit een hevige gemoedsbeweging gehandeld en dient ook in dit scenario te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2.3.
Standpunt openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft gevorderd dat de verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een beroep op noodweerexces toekomt. Er was op het moment dat [voornaam slachtoffer] hem met een mes probeerde te beroven van zijn horloge sprake van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding van [voornaam verdachte] , waartegen hij zich mocht verdedigen. Het meermalen steken en dodelijk verwonden is evenwel niet proportioneel en de verdediging was niet (langer) noodzakelijk en geboden. Na het afpakken van het mes was er geen dreiging meer van de kant van [voornaam slachtoffer] . Er was dus geen sprake meer van een wederrechtelijke aanranding door [voornaam slachtoffer] . De wederrechtelijke aanranding door [voornaam slachtoffer] had echter een hevige gemoedsbeweging bij de verdachte veroorzaakt. De verdachte is in zijn verdediging verder gegaan dan geboden als onmiddellijk gevolg van deze bij hem door de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging.
5.2.4.
Beoordeling
Op grond van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is voor een geslaagd beroep op noodweer vereist dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
5.2.4.1.
Feiten en omstandigheden
Bij de beoordeling van het beroep op noodweer(exces) gaat de rechtbank op grond van het dossier en van dat wat verder ter terechtzitting is besproken uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 25 juni 2022 heeft het slachtoffer [slachtoffer 1] geprobeerd de verdachte [verdachte] te dwingen tot afgifte van zijn horloge door hem en zijn vriendin [persoon A] op te wachten, hen een (vlees)mes te tonen met een lemmet van ongeveer 20 cm en te zeggen ‘Geef mij jouw horloge, ‘ik steek jullie dood’ en ‘ik maak eerst jou dood en dan je vriendinnetje’. Hierbij heeft [voornaam slachtoffer] het mes getrokken en [voornaam verdachte] in zijn gezicht geraakt, waardoor [voornaam verdachte] een snee had op zijn wang. Daarna is er een worsteling ontstaan tussen [voornaam verdachte] en [voornaam slachtoffer] , waarbij [voornaam slachtoffer] [voornaam verdachte] heeft vastgepakt en hij stekende bewegingen heeft gemaakt met het mes richting het gezicht en de buik van [voornaam verdachte] . Tijdens de worsteling zijn [voornaam slachtoffer] en [voornaam verdachte] ook op de grond terecht gekomen. Uit de verklaring van getuige [naam getuige 1] volgt dat hij twee personen zag vechten, waarbij een persoon op de grond lag en de ander als het ware in ‘streetfightersstijl’ op hem insloeg. [persoon A] heeft hierover ter plaatse bij de politie verklaard dat [voornaam slachtoffer] [voornaam verdachte] op de grond duwde, bovenop [voornaam verdachte] ging zitten en [voornaam verdachte] probeerde te steken in zijn buik. Bij de rechter-commissaris heeft zij verklaard dat zij heeft gezien dat de handen van [voornaam verdachte] om het mes zaten en dat hij probeerde het mes af te pakken en om te buigen. Daarna heeft agent [naam agent] , die in burger gekleed was en langsfietste, waargenomen dat twee jongens staand tegen elkaar aan het duwen en trekken waren, waarbij de kortere jongen ( [voornaam slachtoffer] ) een mes in zijn hand had. Hij zag dat het conflict zich vervolgens van de rijbaan verplaatste naar het trottoir. Hij zag dat de langere jongen ( [voornaam verdachte] ) daar het mes wist af te pakken van [voornaam slachtoffer] . [voornaam verdachte] maakte boven- en onderhandse steekbewegingen richting [voornaam slachtoffer] . De jongens stonden op armlengte afstand van elkaar. Toen liep [voornaam slachtoffer] weg van [voornaam verdachte] richting de rijbaan. [voornaam verdachte] was extreem boos. [voornaam slachtoffer] riep ‘sorry’. Toen stak [voornaam verdachte] nogmaals [voornaam slachtoffer] met het mes en zakte [voornaam slachtoffer] in elkaar. Uit het pathologisch onderzoek is gebleken dat [voornaam slachtoffer] negen steekletsels en drie snijletsels had. [voornaam slachtoffer] is ter plaatse aan zijn verwondingen overleden. Het overlijden wordt verklaard door een steekletsel aan de hals en twee steekletsels aan de romp.
5.2.4.2.
Noodweersituatie
Niet ter discussie staat dat [voornaam slachtoffer] [voornaam verdachte] en [persoon A] heeft opgewacht met een mes en geprobeerd heeft [voornaam verdachte] te beroven van zijn horloge. Daarbij heeft [voornaam slachtoffer] doodsbedreigingen geuit, het mes daadwerkelijk gebruikt en [voornaam verdachte] geraakt in zijn gezicht, als gevolg waarvan [voornaam verdachte] een snee op zijn wang had. De rechtbank is met het openbaar ministerie en de verdediging van oordeel dat er op dat moment sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding die zich richtte tegen [voornaam verdachte] en [persoon A] en dat [voornaam verdachte] zich in deze situatie mocht verdedigen.
Voorts is op grond van de hierboven genoemde feiten en omstandigheden aannemelijk geworden dat [voornaam verdachte] en [voornaam slachtoffer] met elkaar in gevecht zijn geraakt nadat [voornaam slachtoffer] met het mes stekende bewegingen maakte naar [voornaam verdachte] . In het begin stonden [voornaam slachtoffer] en [voornaam verdachte] tegenover elkaar, vervolgens zijn zij op de grond beland en daarna verplaatsten zij zich van de rijbaan naar het trottoir, waarbij [voornaam verdachte] op enig moment het mes van [voornaam slachtoffer] heeft afgepakt. De verdediging van [voornaam verdachte] was tot aan dat moment in ieder geval gerechtvaardigd. Ook kon naar het oordeel van de rechtbank onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs niet van [voornaam verdachte] worden verwacht dat hij zich aan de aanranding zou onttrekken.
5.2.4.3.
Verdachte mocht zich dus verdedigen, maar was zijn handelen, het meermalen steken met een mes, nog noodzakelijk en ook proportioneel?
De rechtbank is van oordeel dat op het moment dat de verdachte het mes had afgepakt en [voornaam slachtoffer] van hem wegliep (en ‘sorry’ zei), er niet langer sprake was van een ogenblikkelijke noodweersituatie. Niet aannemelijk is geworden dat [voornaam slachtoffer] op dat moment nog enige dreiging vormde. De wederrechtelijke aanranding (of dreiging daarmee) was geëindigd. De noodzaak tot verdediging bestond dus ook niet langer. Toch is de verdachte (een stukje) achter [voornaam slachtoffer] aan gegaan en heeft hij hem nogmaals met het mes gestoken.
Uit het forensisch pathologisch onderzoek is gebleken dat het slachtoffer negen steekletsel en 3 snijletsels heeft opgelopen. Een steekletsel in de halslagader en twee steekletsels in de romp (borst en rug) hebben geleid tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte in zijn algehele verdediging te ver is gegaan door het slachtoffer tijdens de noodsituatie veelvuldig met het mes te steken en door te gaan met steken terwijl het slachtoffer van hem wegliep. Het is niet exact duidelijk geworden wanneer de fatale steekletsels zijn toegebracht. Vaststaat wel dat het slachtoffer na de laatste keer te zijn gestoken, terwijl hij van de verdachte wegliep, in elkaar zakte.
5.2.4.4.
Tussenconclusie
De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op noodweer. Het feit is strafbaar.
5.2.4.5.
Beroep op noodweerexces
De rechtbank stelt voorop dat van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging sprake kan zijn indien de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar hij daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder is gegaan dan geboden was binnen de gegeven omstandigheden.
Voor een geslaagd beroep op noodweerexces is dus vereist dat vast komt te staan dat er een noodweersituatie is of is geweest. In het geval dat de noodweersituatie op het moment van de verweten gedragingen al is geëindigd en de noodzaak tot verdediging niet meer bestaat, moet vast komen te staan dat die gedragingen niettemin het onmiddellijk gevolg zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
5.2.4.6.
Oordeel rechtbank
Hiervoor heeft de rechtbank vastgesteld dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. Tijdens de worsteling werd [voornaam verdachte] liggend op zijn rug op de grond bedreigd door [voornaam slachtoffer] en heeft [voornaam slachtoffer] stekende bewegingen gemaakt richting het gezicht en de buik van [voornaam verdachte] . [voornaam verdachte] had een snijwond in zijn gezicht en bij het afweren dan wel het afpakken van het mes heeft hij ernstig letsel opgelopen aan zijn handen. Gelet op de omstandigheden waaronder en de manier waarop [voornaam verdachte] werd aangevallen door [voornaam slachtoffer] acht de rechtbank het aannemelijk dat hierdoor een hevige gemoedsbeweging bij [voornaam verdachte] is veroorzaakt. [voornaam verdachte] heeft de aanval van het slachtoffer als een levensbedreigende situatie ervaren, waarbij hij werd overmand door angst en woede.
De rechtbank heeft hiervoor ook al vastgesteld dat de noodweersituatie waarin de verdachte verkeerde, was geëindigd op het moment dat het slachtoffer van hem weg liep terwijl hij, de verdachte, het mes in zijn handen had. De verdachte heeft verklaard dat hij zich niet meer kan herinneren hoe hij het slachtoffer heeft gestoken. Nadat hij het mes heeft afgepakt, heeft hij naar eigen zeggen ‘kortsluiting’ gekregen. Agent [naam agent] heeft waargenomen dat de verdachte tijdens het steken extreem boos was en schreeuwde, maar dat de mimiek in zijn gezicht veranderde van aangespannen naar ontspannen nadat de verdachte het slachtoffer had gestoken. De verdachte had een angstige blik. Daarnaast hebben verschillende buurtbewoners, zoals getuigen [naam getuige 2] , [naam getuige 3] , [naam getuige 1] en [naam getuige 4] , gezien dat de verdachte er ontredderd bij zat, een verslagen indruk maakte, in paniek was en ten einde raad was.
De rechtbank stelt op grond van alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden vast dat de verdachte verder is gegaan dan noodzakelijk of geboden was, maar dat deze overschrijding het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. De rechtbank benadrukt dat de omstandigheid dat de verdachte op enig moment een andere keuze had
kunnenmaken, dus niet onmiddellijk ook met zich brengt dat hij deze keuze had
moetenmaken. Het leerstuk van noodweerexces ziet nu juist op die momenten waarop het maken van die keuze verontschuldigbaar is. Daarvan is in deze treurige zaak sprake.
5.2.4.7.
Conclusie
Het beroep op noodweerexces slaagt. De verdachte is niet strafbaar en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.Vordering benadeelde partijen

6.1.
Vordering
Ter zake van het ten laste gelegde feit hebben de ouders van het slachtoffer, [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zich als benadeelde partijen in het geding gevoegd, bijgestaan door mr. O. Emre .
De benadeelde partijen vorderen een bedrag van € 1.670, - aan materiële schade en een bedrag van € 40.000, - aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.2.
Standpunten
Zowel het openbaar ministerie als de verdediging stellen zich op het standpunt dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, omdat de verdachte niet strafbaar is voor het ten laste gelegde feit, waarbij de verdediging zich primair op het standpunt heeft gesteld dat het feit niet strafbaar is.
6.3.
Beoordeling
De benadeelde partijen zullen in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde feit wordt ontslagen van alle rechtsvervolging. Hierdoor is niet voldaan aan de voorwaarde dat aan de verdachte enige straf op maatregel wordt opgelegd, zoals die wordt gesteld in artikel 361, 2e lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering.
De benadeelde partijen zullen worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten worden begroot op nihil.
6.4.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

7.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte; de voorlopige hechtenis is bij eerdere beslissing geschorst;
verklaart de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. van Kuilenburg, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. A. Verweij en H. Benaissa, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Ruijgrok, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 januari 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij, op of omstreeks 25 juni 2022 te Rotterdam
[slachtoffer 1]
opzettelijk
van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer 1] meermalen in de hals en/of buik
en/of borst en/of rug en/of hoofd/hals-streek, althans in het lichaam te steken
en/of snijden.