5.2.4.Beoordeling
Op grond van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is voor een geslaagd beroep op noodweer vereist dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
5.2.4.1.
Feiten en omstandigheden
Bij de beoordeling van het beroep op noodweer(exces) gaat de rechtbank op grond van het dossier en van dat wat verder ter terechtzitting is besproken uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 25 juni 2022 heeft het slachtoffer [slachtoffer 1] geprobeerd de verdachte [verdachte] te dwingen tot afgifte van zijn horloge door hem en zijn vriendin [persoon A] op te wachten, hen een (vlees)mes te tonen met een lemmet van ongeveer 20 cm en te zeggen ‘Geef mij jouw horloge, ‘ik steek jullie dood’ en ‘ik maak eerst jou dood en dan je vriendinnetje’. Hierbij heeft [voornaam slachtoffer] het mes getrokken en [voornaam verdachte] in zijn gezicht geraakt, waardoor [voornaam verdachte] een snee had op zijn wang. Daarna is er een worsteling ontstaan tussen [voornaam verdachte] en [voornaam slachtoffer] , waarbij [voornaam slachtoffer] [voornaam verdachte] heeft vastgepakt en hij stekende bewegingen heeft gemaakt met het mes richting het gezicht en de buik van [voornaam verdachte] . Tijdens de worsteling zijn [voornaam slachtoffer] en [voornaam verdachte] ook op de grond terecht gekomen. Uit de verklaring van getuige [naam getuige 1] volgt dat hij twee personen zag vechten, waarbij een persoon op de grond lag en de ander als het ware in ‘streetfightersstijl’ op hem insloeg. [persoon A] heeft hierover ter plaatse bij de politie verklaard dat [voornaam slachtoffer] [voornaam verdachte] op de grond duwde, bovenop [voornaam verdachte] ging zitten en [voornaam verdachte] probeerde te steken in zijn buik. Bij de rechter-commissaris heeft zij verklaard dat zij heeft gezien dat de handen van [voornaam verdachte] om het mes zaten en dat hij probeerde het mes af te pakken en om te buigen. Daarna heeft agent [naam agent] , die in burger gekleed was en langsfietste, waargenomen dat twee jongens staand tegen elkaar aan het duwen en trekken waren, waarbij de kortere jongen ( [voornaam slachtoffer] ) een mes in zijn hand had. Hij zag dat het conflict zich vervolgens van de rijbaan verplaatste naar het trottoir. Hij zag dat de langere jongen ( [voornaam verdachte] ) daar het mes wist af te pakken van [voornaam slachtoffer] . [voornaam verdachte] maakte boven- en onderhandse steekbewegingen richting [voornaam slachtoffer] . De jongens stonden op armlengte afstand van elkaar. Toen liep [voornaam slachtoffer] weg van [voornaam verdachte] richting de rijbaan. [voornaam verdachte] was extreem boos. [voornaam slachtoffer] riep ‘sorry’. Toen stak [voornaam verdachte] nogmaals [voornaam slachtoffer] met het mes en zakte [voornaam slachtoffer] in elkaar. Uit het pathologisch onderzoek is gebleken dat [voornaam slachtoffer] negen steekletsels en drie snijletsels had. [voornaam slachtoffer] is ter plaatse aan zijn verwondingen overleden. Het overlijden wordt verklaard door een steekletsel aan de hals en twee steekletsels aan de romp.
5.2.4.2.
Noodweersituatie
Niet ter discussie staat dat [voornaam slachtoffer] [voornaam verdachte] en [persoon A] heeft opgewacht met een mes en geprobeerd heeft [voornaam verdachte] te beroven van zijn horloge. Daarbij heeft [voornaam slachtoffer] doodsbedreigingen geuit, het mes daadwerkelijk gebruikt en [voornaam verdachte] geraakt in zijn gezicht, als gevolg waarvan [voornaam verdachte] een snee op zijn wang had. De rechtbank is met het openbaar ministerie en de verdediging van oordeel dat er op dat moment sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding die zich richtte tegen [voornaam verdachte] en [persoon A] en dat [voornaam verdachte] zich in deze situatie mocht verdedigen.
Voorts is op grond van de hierboven genoemde feiten en omstandigheden aannemelijk geworden dat [voornaam verdachte] en [voornaam slachtoffer] met elkaar in gevecht zijn geraakt nadat [voornaam slachtoffer] met het mes stekende bewegingen maakte naar [voornaam verdachte] . In het begin stonden [voornaam slachtoffer] en [voornaam verdachte] tegenover elkaar, vervolgens zijn zij op de grond beland en daarna verplaatsten zij zich van de rijbaan naar het trottoir, waarbij [voornaam verdachte] op enig moment het mes van [voornaam slachtoffer] heeft afgepakt. De verdediging van [voornaam verdachte] was tot aan dat moment in ieder geval gerechtvaardigd. Ook kon naar het oordeel van de rechtbank onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs niet van [voornaam verdachte] worden verwacht dat hij zich aan de aanranding zou onttrekken.
5.2.4.3.
Verdachte mocht zich dus verdedigen, maar was zijn handelen, het meermalen steken met een mes, nog noodzakelijk en ook proportioneel?
De rechtbank is van oordeel dat op het moment dat de verdachte het mes had afgepakt en [voornaam slachtoffer] van hem wegliep (en ‘sorry’ zei), er niet langer sprake was van een ogenblikkelijke noodweersituatie. Niet aannemelijk is geworden dat [voornaam slachtoffer] op dat moment nog enige dreiging vormde. De wederrechtelijke aanranding (of dreiging daarmee) was geëindigd. De noodzaak tot verdediging bestond dus ook niet langer. Toch is de verdachte (een stukje) achter [voornaam slachtoffer] aan gegaan en heeft hij hem nogmaals met het mes gestoken.
Uit het forensisch pathologisch onderzoek is gebleken dat het slachtoffer negen steekletsel en 3 snijletsels heeft opgelopen. Een steekletsel in de halslagader en twee steekletsels in de romp (borst en rug) hebben geleid tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte in zijn algehele verdediging te ver is gegaan door het slachtoffer tijdens de noodsituatie veelvuldig met het mes te steken en door te gaan met steken terwijl het slachtoffer van hem wegliep. Het is niet exact duidelijk geworden wanneer de fatale steekletsels zijn toegebracht. Vaststaat wel dat het slachtoffer na de laatste keer te zijn gestoken, terwijl hij van de verdachte wegliep, in elkaar zakte.
5.2.4.4.
Tussenconclusie
De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op noodweer. Het feit is strafbaar.
5.2.4.5.
Beroep op noodweerexces
De rechtbank stelt voorop dat van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging sprake kan zijn indien de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar hij daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder is gegaan dan geboden was binnen de gegeven omstandigheden.
Voor een geslaagd beroep op noodweerexces is dus vereist dat vast komt te staan dat er een noodweersituatie is of is geweest. In het geval dat de noodweersituatie op het moment van de verweten gedragingen al is geëindigd en de noodzaak tot verdediging niet meer bestaat, moet vast komen te staan dat die gedragingen niettemin het onmiddellijk gevolg zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
5.2.4.6.
Oordeel rechtbank
Hiervoor heeft de rechtbank vastgesteld dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. Tijdens de worsteling werd [voornaam verdachte] liggend op zijn rug op de grond bedreigd door [voornaam slachtoffer] en heeft [voornaam slachtoffer] stekende bewegingen gemaakt richting het gezicht en de buik van [voornaam verdachte] . [voornaam verdachte] had een snijwond in zijn gezicht en bij het afweren dan wel het afpakken van het mes heeft hij ernstig letsel opgelopen aan zijn handen. Gelet op de omstandigheden waaronder en de manier waarop [voornaam verdachte] werd aangevallen door [voornaam slachtoffer] acht de rechtbank het aannemelijk dat hierdoor een hevige gemoedsbeweging bij [voornaam verdachte] is veroorzaakt. [voornaam verdachte] heeft de aanval van het slachtoffer als een levensbedreigende situatie ervaren, waarbij hij werd overmand door angst en woede.
De rechtbank heeft hiervoor ook al vastgesteld dat de noodweersituatie waarin de verdachte verkeerde, was geëindigd op het moment dat het slachtoffer van hem weg liep terwijl hij, de verdachte, het mes in zijn handen had. De verdachte heeft verklaard dat hij zich niet meer kan herinneren hoe hij het slachtoffer heeft gestoken. Nadat hij het mes heeft afgepakt, heeft hij naar eigen zeggen ‘kortsluiting’ gekregen. Agent [naam agent] heeft waargenomen dat de verdachte tijdens het steken extreem boos was en schreeuwde, maar dat de mimiek in zijn gezicht veranderde van aangespannen naar ontspannen nadat de verdachte het slachtoffer had gestoken. De verdachte had een angstige blik. Daarnaast hebben verschillende buurtbewoners, zoals getuigen [naam getuige 2] , [naam getuige 3] , [naam getuige 1] en [naam getuige 4] , gezien dat de verdachte er ontredderd bij zat, een verslagen indruk maakte, in paniek was en ten einde raad was.
De rechtbank stelt op grond van alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden vast dat de verdachte verder is gegaan dan noodzakelijk of geboden was, maar dat deze overschrijding het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. De rechtbank benadrukt dat de omstandigheid dat de verdachte op enig moment een andere keuze had
kunnenmaken, dus niet onmiddellijk ook met zich brengt dat hij deze keuze had
moetenmaken. Het leerstuk van noodweerexces ziet nu juist op die momenten waarop het maken van die keuze verontschuldigbaar is. Daarvan is in deze treurige zaak sprake.
5.2.4.7.
Conclusie
Het beroep op noodweerexces slaagt. De verdachte is niet strafbaar en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.