In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 4 juli 2025, is een eindbeschikking gegeven in een arbeidszaak na de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van de verzoeker, die op 8 augustus 2024 is overleden. De procedure werd voortgezet door de erven van de verzoeker, vertegenwoordigd door zijn weduwe. De kantonrechter heeft de ontbinding van de arbeidsovereenkomst bevestigd en zich gebogen over de verzoeken van de verzoeker met betrekking tot de transitievergoeding en billijke vergoeding. De verzoeker had een transitievergoeding van € 31.042,- bruto verzocht, maar de kantonrechter heeft deze vastgesteld op € 19.157,46 bruto, rekening houdend met het basisloon en overuren. Daarnaast is een billijke vergoeding van € 2.500,- bruto toegekend, in plaats van het verzochte bedrag van € 116.208,- bruto, omdat de kantonrechter van oordeel was dat het verzoek onvoldoende onderbouwd was. De kantonrechter heeft ook de proceskosten aan de zijde van de verzoeker toegewezen, die op € 1.302,- zijn begroot. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de veroordelingen onmiddellijk moeten worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.