ECLI:NL:RBROT:2025:9820

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
12 augustus 2025
Zaaknummer
6485325 CV EXPL 17-40420 4-7-2025
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis in arbeidszaak met loonvordering en nevenvorderingen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een loonvordering van de eiser, die de functie van Banketbakker II vervulde bij de gedaagde. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A. Kouwenaar-de Coninck, heeft een vordering ingesteld voor achterstallig loon over de periode van april 2013 tot en met oktober 2017, alsook voor de betaling van vakantiedagen en pensioenpremies. De gedaagde, vertegenwoordigd door mr. D.M.A. Oud, heeft in hoger beroep geprocedeerd tegen eerdere uitspraken, maar de kantonrechter heeft in dit eindvonnis de vorderingen van de eiser grotendeels toegewezen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiser recht heeft op een bedrag van € 36.165,94 netto aan achterstallig loon, met een wettelijke verhoging van € 3.616,59, en heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van de opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen over het jaar 2020. Daarnaast is de gedaagde verplicht om deugdelijke salarisspecificaties te verstrekken en pensioenpremies te storten op de daarvoor bestemde bankrekening. De kantonrechter heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, evenals de proceskosten, die voor rekening van de gedaagde komen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 6485325 CV EXPL 17-40420
datum uitspraak: 4 juli 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eisers],
woonplaats: [woonplaats] ,
eisers,
gemachtigde: mr. A. Kouwenaar-de Coninck,
tegen
[gedaagde],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. D.M.A. Oud.
De partijen worden ‘ [eisers] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 15 november 2017, met bijlagen 1 tot en met 13;
  • het antwoord, met bijlagen 1 tot en met 9;
  • het tussenvonnis van 16 januari 2018;
  • de akte vermeerdering van eis, met bijlagen 14 tot en met 20;
  • de akte van [eisers] , met bijlage 21;
  • de akte van [gedaagde] , met bijlagen 10 tot en met 13;
  • het proces-verbaal van de zitting van 27 maart 2018;
  • het tussenvonnis van 18 mei 2018;
  • de akte van [gedaagde] met incidentele eis tot aanhouding van de procedure in verband met tussentijds hoger beroep;
  • de akte vermeerdering van eis, met bijlage 22;
  • het antwoord in incident;
  • de rolbeslissing in het incident, waarbij de procedure is geschorst hangende het hoger beroep;
  • de akte van [eisers] , met als bijlage 23 het eindarrest van Gerechtshof Den Haag van
7 november 2023 in het hoger beroep;
  • de akte van [gedaagde] , met bijlagen 10 tot en met 15 (lees: 14 tot en met 19);
  • de brief van [gedaagde] , met bijlagen 16 tot en met 20 (lees: 20 tot en met 24);
  • de akte van [eisers] met incidentele eis tot schorsing van de procedure in verband met het overlijden van [eisers] op 8 augustus 2024, met bijlage 24;
  • het antwoord in incident;
  • de akte van [eisers] tot intrekking van de incidentele eis tot schorsing van de procedure tevens houdende een verzoek tot naamswijziging aan de zijde van [eisers] ;
  • de akte van [eisers] met bijlagen 25 en 26;
  • de akte van [gedaagde] ;
  • de akte wijziging van eis, met bijlagen 27 tot en met 39;
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigde van [eisers] .
1.2.
Op 20 mei 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken met [persoon 1] , de weduwe van [eisers] , bijgestaan door de tolk in de Poolse taal [persoon 2] ( [nummer] ), met [persoon 3] , voor [gedaagde] , en met de gemachtigden. De datum van de uitspraak van het vonnis is bepaald op vandaag.
1.3.
Ter zitting is ook besproken de zaak tussen partijen met zaaknummer 7517785 VZ VERZ 19-1637 waarin heden eveneens uitspraak wordt gedaan.

2.De beoordeling

Inleiding
2.1.
Naar aanleiding van het overlijden van [eisers] op [datum] hebben de erven als rechtsopvolger de procedure overgenomen, vertegenwoordigd door [persoon 1] als executrice.
2.2.
In de kern betreft deze zaak een loonvordering met nevenvorderingen. Daarbij is aan de orde geweest de vraag in welke functiegroep de functie van [eisers] ingedeeld moet worden en welk loon daarbij hoort.
2.3.
Na de eerste eisvermeerdering is samengevat geëist:
- voor recht te verklaren dat [eisers] de functie van Banketbakker II vervult bij [gedaagde] ;
en, [gedaagde] te veroordelen tot,
  • betaling aan [eisers] van € 58.992,55 netto aan achterstallig loon over de periode april 2013 tot en met oktober 2017, met de wettelijke verhoging en rente;
  • betaling aan [eisers] van het loon c.a. vanaf 1 november 2017 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd;
  • verstrekking aan [eisers] van deugdelijke salarisspecificaties van deze betalingen, met een dwangsom van € 100,- per dag en maximaal € 50.000,-;
  • storting van pensioenpremies op de daarvoor bestemde bankrekening over de afgelopen vijf jaren, met de wettelijke verhoging en rente, onder overlegging van deugdelijke bewijsstukken, met een dwangsom van € 250,- per dag en maximaal
€ 50.000,-;
  • betaling aan [eisers] van € 2.385,21 aan kosten voor inschakeling van [deskundige] , met rente;
  • betaling aan [eisers] van de buitengerechtelijke incassokosten, met rente;
  • betaling aan [eisers] van de proceskosten, waaronder de beslagkosten, met rente.
2.4.
In het uitvoerbaar bij voorraad verklaard tussenvonnis van 18 mei 2018 is samengevat:
  • voor recht verklaard dat [eisers] de functie van Banketbakker II vervult bij [gedaagde] ;
  • [gedaagde] veroordeeld tot betaling aan [eisers] van het loon c.a. vanaf
1 november 2017, totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd;
  • [gedaagde] veroordeeld om deugdelijke loonspecificaties over te leggen van deze loonbetaling;
  • [gedaagde] veroordeeld tot betaling aan [eisers] van € 2.385,21 aan kosten voor inschakeling van [deskundige] , met rente;
en, alvorens verder te beslissen, is
  • [gedaagde] toegelaten tegenbewijs te leveren van de voorshands bewezen geachte data en (over)werktijden waarop de berekeningen van [deskundige] zijn gebaseerd;
  • de zaak verwezen naar de rolzitting van 3 juli 2018 te 14.00 uur om [gedaagde] gelegenheid te geven zich bij akte hierover uit te laten en (gecorrigeerde) pensioenpremieoverzichten in het geding te brengen;
  • iedere verdere beslissing aangehouden.
2.5.
[gedaagde] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis.
2.6.
Tijdens deze procedure heeft [eisers] een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen, onder toekenning van een transitievergoeding en billijke vergoeding, en met nevenverzoeken (zaaknummer 7517785 VZ VERZ 19-1637). Bij tussenbeschikking van 9 december 2020 is de arbeidsovereenkomst met ingang van 20 december 2020 voorwaardelijk ontbonden, namelijk voor het geval [eisers] zijn verzoek niet zou intrekken. Dat laatste is niet gebeurd, zodat de ontbinding effect heeft gesorteerd. Aan [eisers] zijn voorschotten toegekend op de transitievergoeding en de billijke vergoeding van ieder € 5.000,- bruto. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en iedere verdere beslissing is aangehouden in afwachting op de uitspraak in hoger beroep, omdat die van belang is voor de berekening van de hoogte van de transitievergoeding en de billijke vergoeding.
2.7.
In het eindarrest van Gerechtshof Den Haag van 7 november 2023 is samengevat:
- het vonnis van 18 mei 2018 vernietigd, met uitzondering van de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de kosten van [deskundige] ;
en opnieuw rechtdoende:
  • voor recht verklaard dat [eisers] de functie van P.07 Productiemedewerker II, niveau II, vervulde bij [gedaagde] ;
  • [gedaagde] veroordeeld tot betaling van het daarbij behorende loon vanaf 1 november 2017 tot 20 december 2020, onder verstrekking van deugdelijke loonspecificaties;
  • afgewezen het meer of anders gevorderde ten aanzien van de inschaling en loonbetaling ter zake;
  • de proceskosten van het hoger beroep gecompenseerd;
  • het arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
  • het vonnis voor het overige bekrachtigd.
2.8.
In de op 2 mei 2025 ontvangen en op 20 mei 2025 genomen akte heeft [eisers] zijn eis als volgt gewijzigd en, samengevat, gevorderd om [gedaagde] te veroordelen tot:
- het betalen van de buitengerechtelijke kosten waaronder een bedrag van € 1.210,- incl btw aan gewijzigde berekening;- afdracht van pensioenpremies over de afgelopen vijf jaren vanaf dagvaarding,, onder verbeurte van een dwangsom;- het voldoen van de per 20 december 2020 opgebouwde en niet genoten vakantiedagen, met wettelijke rente, onder verbeurte van een dwangsom.
Waar gaat het nu nog om?
2.9.
Gelet op voormeld procesverloop, de uitspraken in eerste aanleg en in hoger beroep en hetgeen daarover ambtshalve bekend is, en gezien de wijzigingen van eis, zoals de kantonrechter die begrijpt, mede op basis van het verhandelde ter zitting, wordt vastgesteld dat nu nog beslist moet worden over de eis om [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot samengevat:
  • betaling aan [eisers] van € 36.165,94 netto aan achterstallig loon over de periode april 2013 tot en met oktober 2017, met de wettelijke verhoging en rente;
  • betaling aan [eisers] van de per 20 december 2020 opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen, met rente;
  • verstrekking aan [eisers] van deugdelijke salarisspecificaties van deze betalingen, met een dwangsom van € 100,- per dag en maximaal € 50.000,-;
  • storting van pensioenpremies op de daarvoor bestemde bankrekening over de afgelopen vijf jaren, uitgaande van de datum van dagvaarding, onder overlegging van deugdelijke bewijsstukken, met een dwangsom van € 250,- per dag en maximaal € 50.000,-;
  • betaling aan [eisers] van de buitengerechtelijke incassokosten, waaronder € 200,- in verband met twee aanvragen om deskundigenoordelen door het Uwv en € 1.210,- in verband met de inschakeling van loonadministrateur [persoon 4] , met rente;
  • betaling aan [eisers] van de proceskosten, waaronder de beslagkosten, met rente.
2.10.
Omdat hierover niet is beslist in het vonnis in eerste aanleg, heeft het hoger beroep hierop geen betrekking gehad. Daarbij komt dat, voor zover het vonnis van 18 mei 2018 vernietigd is, deze vernietiging geen betrekking heeft gehad op de beslissing van de kantonrechter over het door [gedaagde] te leveren tegenbewijs, want onweersproken is dat tegen die beslissing geen grieven gericht zijn geweest in hoger beroep.
2.11.
Namens [gedaagde] is aangevoerd dat de laatste akte wijziging van eis met producties te laat is ingediend en hij gelet op de omvang en inhoud van de bijlagen niet in staat is om hierop adequaat te reageren. De kantonrechter overweegt dat de akte niet te laat is geweest en ook niet in strijd met de goede procesorde wordt geacht. In dit verband is van belang dat eiser bevoegd is zijn eis of de gronden daarvan te veranderen of te vermeerderen zolang geen eindvonnis gewezen is (artikel 130 lid 1 Rv). Bij de akte zijn tevens bijlagen overgelegd van bij elkaar 119 pagina’s waaronder allerlei berekeningen en een loonberekening van een boekhouder. Aan [gedaagde] moet worden toegegeven dat [eisers] die stukken laat, pas op de laatste dag van de daarvoor gegeven termijn heeft ingediend, terwijl het volgens [eisers] gaat om een herberekening naar aanleiding van het hof arrest ten aanzien van de functie, dit arrest reeds van 7 november 2023 dateert, [gedaagde] naar aanleiding hiervan al in april 2024 en augustus 2024 aktes heeft genomen, betalingen heeft gedaan en stukken heeft overgelegd. Dat is weliswaar uit proceseconomisch perspectief als weinig efficiënt aan te merken, maar dit wordt niet in strijd met de goede procesorde geacht, want de stukken zijn conform instructie op 2 mei 2025 ontvangen en zijn ter zitting besproken. Daarom wordt [gedaagde] niet in de gelegenheid gesteld om hierop alsnog bij akte te mogen reageren.
2.12.
Onderkend wordt ook dat die akte wijziging van eis, gelet op het daarin geformuleerde petitum, niet uitblinkt in duidelijkheid. Daar komt bij dat de gemachtigde heeft gesteld dat het eigenlijk geen wijziging van eis is maar een herberekening. Ook lijkt uit die akte te volgen dat de loonvordering over de periode van april 2013 tot en met oktober 2017 is prijsgegeven. Dat valt echter niet goed te rijmen met de bij diezelfde akte overgelegde bijlagen en de toelichting daarbij, waaruit volgt dat [eisers] zich op het standpunt is blijven stellen dat [gedaagde] loon over die periode verschuldigd is geweest. Daarmee houdt ook verband de eis tot afstorting van pensioenpremies. Ter zitting is meegedeeld dat de eis tot betaling van het loon vanaf 2013 wordt gehandhaafd. Gelet hierop gaat de kantonrechter ervan uit dat de loonvordering wordt gehandhaafd. Verder is in de akte ter zake de afdracht van pensioenpremies een eis geformuleerd waarvan zijdens [eisers] werd aangegeven dat die anders moeten worden gelezen, maar hierop wordt hieronder ingegaan.
Wat vindt de kantonrechter hiervan
Het tegenbewijs
2.13.
Vooropgesteld wordt dat het tegenbewijs waartoe [gedaagde] toegelaten is bij vonnis van 18 mei 2018 niet geleverd is. Anders dan door [gedaagde] is aangevoerd, is door middel van de verrichte nabetalingen, de ter zake opgemaakte salarisspecificaties en een overzicht daarvan niet aan de bewijsopdracht voldaan. Dat betekent dat voor de berekening van het loon waarop [eisers] aanspraak heeft, uitgegaan wordt van de data en (over)werktijden waarop de berekeningen van [deskundige] zijn gebaseerd.
Het loon over april 2013 tot en met oktober 2017
2.14.
De looneis in de dagvaarding betreft een bedrag van € 58.992,55 netto, gebaseerd op het standpunt van [eisers] dat hij de functie van Banketbakker II vervulde bij [gedaagde] . Die vordering werd ter zitting gehandhaafd. Dit naar aanleiding van het oordeel over de functie van [eisers] in het gewezen hof arrest. Ook werd door [eisers] aangegeven dat de hoogte van dat loon is herberekend en vastgesteld op € 36.165,94 netto, onder handhaving van de oorspronkelijke (grondslag van de) looneis, alsook onder erkenning van ontvangst van een hoger bedrag in februari 2019 van € 37.859,93 netto ter zake de loonvordering 2013 tot einde dienstverband december 2020. Daarnaar gevraagd werd aangegeven dat een deel van die betaling als wettelijke rente en verhoging moet worden aangemerkt. De kantonrechter zal op grond van alle beschikbare gegevens in het dossier toewijzen een bedrag van € 36.165,94 netto aan achterstallig loon over de periode april 2013 tot en met oktober 2017, met 10% aan wettelijke verhoging zoals bedoeld in artikel 7:625 BW, dus € 3.616,59 netto, een en ander met rente op de wijze hieronder vermeld. De reden is dat [eisers] met de door hem overgelegde herberekening van het loon over genoemde periode, rekening houdend met het functieloon behorend bij functie van P.07 Productiemedewerker II, niveau II, en met de door [eisers] gewerkte (over)uren conform de berekeningen van [deskundige] , uiteindelijk wel onderbouwd gesteld heeft dat hij aanspraak heeft op € 36.165,94 netto aan loon over genoemde periode. [gedaagde] heeft dat onvoldoende gemotiveerd weersproken. Vast staat dat inmiddels een groot bedrag is nabetaald. De verrichte betalingen kunnen verrekend worden met genoemde bedragen.
Vakantiedagen
2.15.
In de akte wijziging eis vordert [eisers] het voldoen van de per 20 december 2020 opgebouwde en niet genoten vakantiedagen. De eis om [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eisers] van de per 20 december 2020 opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen, wordt toegewezen, met rente daarover vanaf die datum, maar uitsluitend voor zover dit over 2020 opgebouwde vakantiedagen betreft. De werknemer die bij het einde van de arbeidsovereenkomst nog aanspraak heeft op vakantie, heeft namelijk recht op uitbetaling van het daarmee overeenkomstige bedrag. Wat betreft de aanspraak wordt opgemerkt dat een zieke werknemer ook vakantiedagen opbouwt. Die verwerft hij over ieder (deel van een) jaar waarin hij gedurende de volledige overeengekomen arbeidsduur recht op loon heeft gehad. Dus niet meer zodra de loonbetalingsverplichting is geëindigd, wat bij [eisers] naar het zich laat aanzien het geval is geweest begin 2020 na twee jaar ziekte plus één jaar loonsanctie. Dat neemt niet weg dat al voordien opgebouwde en als gevolg van ziekte niet genoten vakantiedagen uitbetaald moeten worden. Verder geldt dat een rechtsvordering tot toekenning van vakantie verjaart door verloop van vijf jaren na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is ontstaan, onverminderd het bepaalde in artikel 7:640a BW. Gelet op die termijn en de datum waarop deze eis is ingesteld, te weten bij akte ter zitting van 20 mei 2025, alsmede het beroep op verjaring van de zijde van [gedaagde] , wordt alleen de uitbetaling van vakantiedagen over het jaar 2020 toegewezen, want ten aanzien van vakantiedagen over de voorliggende jaren kan dat niet meer.
Salarisspecificaties
2.16.
[gedaagde] wordt veroordeeld tot verstrekking aan [eisers] van deugdelijke salarisspecificaties van voormelde betalingen. Daarmee kan ook inzicht worden verschaft over de te betalen pensioenpremies, waarover hieronder meer.
Afstorten pensioenpremies
2.17.
In de akte wijziging eis vordert [eisers] afdracht van pensioenpremies over vijf jaren
vanafde dagvaarding. Naar de kantonrechter begrijpt gaat het bij de gevorderde afdracht om pensioenpremies echter over vijf jaren
voorafgaandaan de dagvaarding. Dit wordt in zoverre toegewezen dat [gedaagde] veroordeeld wordt om pensioenpremies over voormeld loon over april 2013 tot en met oktober 2017 te storten op de daarvoor bestemde bankrekening van het Bedrijfstakpensioenfonds voor het Bakkersbedrijf en daarvan bewijs te leveren aan [eisers] . [gedaagde] stelt dat hij al betalingen heeft gedaan. Voor zover naast de betalingen die [gedaagde] inmiddels heeft verricht ook de daarop betrekking hebbende pensioenpremies zijn afgestort, hoeft dat uiteraard niet nogmaals te worden gedaan. Ook dan geldt dat wel bewijs hiervan geleverd moet worden.
Geen dwangsommen
2.18.
De gevraagde dwangsommen worden niet opgelegd, omdat de kantonrechter ervan uitgaat dat [gedaagde] ook zonder deze stimulans zal overgaan tot verstrekking van de salarisspecificaties en bewijs van de afgestorte bedragen aan pensioenpremies.
Buitengerechtelijke incassokosten met rente
2.19.
Grond bestaat om € 2.546,66 aan buitengerechtelijke incassokosten toe te kennen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW), met rente op de wijze hieronder vermeld. In de dagvaarding is geen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten genoemd, behalve het reeds toegewezen bedrag voor de inschakeling van deskundige [deskundige] , en over het bedrag aan loon dat uiteindelijk nabetaald moest worden, naast voormeld bedrag van € 36.165,94, bestaat geen duidelijkheid. Daarom wordt uitgegaan van dat laatste bedrag en vastgesteld dat [eisers] op basis daarvan aanspraak heeft op vergoeding van € 1.136,66 conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Daarnaast heeft [eisers] onderbouwd met stukken gesteld dat hij ook nog kosten heeft gemaakt in verband met twee aanvragen om deskundigenoordelen door het Uwv en de inschakeling van loonadministrateur [persoon 4] . Het gaat om € 200,- en € 1.210,- welke bedragen eveneens voor toewijzing in aanmerking komen. Tezamen gaat het om € 2.546,66.
Proceskosten
2.20.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kosten in de bodemprocedure worden vastgesteld op
€ 97,31 aan dagvaardingskosten, € 78,- aan griffierecht, € 4.075,- aan salaris voor de gemachtigde (5 punten x € 815,-) en € 135,- aan nakosten. De kosten in de beslagprocedure worden vastgesteld op € 288,41 (€ 205,43 + € 82,98) aan explootkosten en € 554,- (1 punt) aan salaris voor de gemachtigde voor het beslagrekest. Dat is in totaal € 5.227,72. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.21.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eisers] dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] :
  • om aan [eisers] te betalen € 36.165,94 netto aan loon over de periode van april 2013 tot en met oktober 2017 en € 3.616,59 netto aan wettelijke verhoging daarover, een en ander met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over de te onderscheiden bedragen die tezamen deze bedragen aan loon en wettelijke verhoging hebben opgeleverd vanaf de data van verzuim wat betreft de betaling daarvan tot de dag dat volledig is betaald (een en ander onder aftrek van de reeds verrichte betalingen);
  • om aan [eisers] te betalen het bedrag van de door [eisers] per 20 december 2020 opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen over het jaar 2020, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf die datum tot de dag dat volledig is betaald;
  • om aan [eisers] te verstrekken deugdelijke salarisspecificaties van voormelde betalingen;
  • om pensioenpremies over voormeld loon over april 2013 tot en met oktober 2017 te storten op de daarvoor bestemde bankrekening van het Bedrijfstakpensioenfonds voor het Bakkersbedrijf en daarvan bewijs te verstrekken aan [eisers] ;
  • om aan [eisers] te betalen € 2.546,66 aan buitengerechtelijke incassokosten, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf vandaag tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eisers] worden begroot op € 5.227,72 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en in het openbaar uitgesproken.
465