ECLI:NL:RBROT:2025:9730

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
11 augustus 2025
Zaaknummer
FT RK 24/1817
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot gedwongen schuldregeling op basis van onvoldoende afloscapaciteit en weigering van schuldeiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 juni 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot een gedwongen schuldregeling van een verzoekster die parttime werkt en een schuldenlast heeft van € 21.195,24. Verzoekster had een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, maar Havensteder, een van de schuldeisers, weigerde in te stemmen met deze regeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeboden regeling een saneringskrediet zonder afloscapaciteit betrof, wat niet voldoende was om Havensteder te overtuigen. De rechtbank oordeelde dat het verzoekster niet voldoende was gelukt om aan te tonen dat zij niet in staat was om meer uren te werken, en dat Havensteder in redelijkheid kon weigeren in te stemmen met de schuldregeling. De rechtbank heeft het verzoek om Havensteder te bevelen in te stemmen met de schuldregeling afgewezen, en zal in een aparte beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 5 juni 2025
afwijzen gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 19 december 2024, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- Havensteder, in behandeling bij Hafkamp Groenewegen Gerechtsdeurwaarders (hierna: Havensteder),
die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 22 mei 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij Geldplein (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer [persoon B] , werkzaam bij Hafkamp Groenewegen Gerechtsdeurwaarders, namens Havensteder;
  • mevrouw [persoon C] , werkzaam bij Havensteder;
  • mevrouw M. van der Meijde en mevrouw I. Boerakker, beiden werkzaam bij Van den Bosse bewindvoeringen (hierna: beschermingsbewindvoerder);
  • mevrouw [persoon D] , vriendin van verzoekster, behulpzaam bij vertalen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift twee preferente schuldeisers met vijf vorderingen en elf concurrente schuldeisers met zestien vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 21.195,24 van verzoekster te vorderen. Verzoekster heeft bij brief van 4 oktober 2024 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een saneringskrediet zonder afloscapaciteit tegen finale kwijting (nulaanbod).
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoekster heeft op basis van haar dienstbetrekking. Verzoekster werkt parttime en heeft een arbeidscontract voor bepaalde tijd. Haar inkomsten uit arbeid worden aangevuld met een aanvullende Participatiewet-uitkering. Verzoekster is de Nederlandse taal niet machtig. Ter zitting heeft verzoekster verklaard dat zij thans 20 uur per maand werkt. Verzoekster verklaart dat zij de mogelijkheden gaat bekijken om meer uren te kunnen gaan werken.
Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat verzoekster zichzelf heeft aangemeld voor beschermingsbewind en dat het beschermingsbewind stabiel is. Daarnaast heeft schuldhulpverlening verklaard dat er geen ontheffing van de sollicitatieplicht op verzoekster rust.
De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat het beschermingsbewind goed verloopt. Ter zitting heeft de beschermingsbewindvoerder niet kunnen verklaren waarom er in 2024 nog verschillende schulden zijn ontstaan. De beschermings-bewindvoerder verklaart dat verzoekster niet onwelwillend is en probeert om haar situatie te verbeteren. De beschermingsbewindvoerder verklaart op de hoogte te zijn van de inwonende kleindochter maar dit heeft geen consequenties voor de hoogte van de uitkering van verzoekster.
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster haar vaste lasten worden inmiddels door haar beschermingsbewindvoerder voldaan.
Twaalf schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. Havensteder stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 7.716,36 op verzoekster, welke 36,41% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

Havensteder stelt zich op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen. Havensteder heeft in de contacten met schuldhulpverlening aangegeven dat het niet juist is dat de achterstanden zijn ontstaan tijdens de coronapandemie. De achterstanden zijn daarvoor al ontstaan. Havensteder heeft meermaals geprobeerd tot verzoekster door te dringen dat zij de aangeboden hulp van (schuldhulpverlenende) instanties moet accepteren. Daarnaast heeft verzoekster in de visie van Havensteder niet het maximaal haalbare aangeboden. Havensteder stelt zich op het standpunt dat de aangeboden regeling is gebaseerd op de verdiensten van verzoekster op basis van een parttime dienstverband in combinatie met een aanvullende Participatiewet-uitkering, terwijl niet is gesteld of gebleken dat verzoekster niet fulltime zou kunnen werken. Ter zitting heeft Havensteder verklaard dat er een kleindochter van verzoekster bij verzoekster inwoont. Havensteder weet niet of zij bijdraagt aan de kosten. Voor Havensteder vormt dit een risico.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van Havensteder bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of Havensteder in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Vooropgesteld wordt dat de vordering van Havensteder een aandeel vormt in de totale schuldenlast (te weten 36,41% daarvan). Gelet daarop zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat Havensteder in redelijkheid niet kon weigeren om met de schuldregeling in te stemmen.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Het aanbod betreft een saneringskrediet zonder uitbetaling gebaseerd op de huidige inkomsten uit hoofde van een parttime dienstverband. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is onvoldoende duidelijk geworden dat verzoekster niet in staat zou zijn om (minimaal) 36 uur per week te werken. Gebleken is dat verzoekster nog niet actief heeft gesolliciteerd naar dienstbetrekkingen voor aanvullende uren, dan wel voor een fulltime baan. Als verzoekster een fulltime dienstbetrekking zou verwerven acht de rechtbank het aannemelijk dat haar afloscapaciteit zal toenemen. De rechtbank kan dus niet zonder meer vaststellen dat de huidige afloscapaciteit van verzoekster blijvend is.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van Havensteder als weigerende schuldeiser zwaarder wegen dan die van verzoekster of de overige schuldeisers. Het verzoek om Havensteder te bevelen in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van I. van Gemerde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2025.