ECLI:NL:RBROT:2025:9728

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
11 augustus 2025
Zaaknummer
FT RK 25/780 en FT RK 25/781
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om moratorium en voorlopige voorziening in faillissementszaak met betrekking tot huurbetalingen

In deze zaak heeft verzoeker op 14 mei 2025 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 22 mei 2025 bepaald. Tijdens de zitting is verzoeker, die medische klachten had en daardoor zijn werk had moeten stoppen, gehoord. Hij heeft inmiddels een nieuwe baan als hulpkok en ontvangt hulp van de gemeente bij het betalen van zijn vaste lasten. De huurachterstand bedraagt vier maanden, maar verzoeker heeft recent de huur over mei 2025, zij het te laat, voldaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien er een vonnis tot ontruiming van de woning van verzoeker was uitgesproken. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker, die in zijn huurwoning wil blijven wonen en een minnelijk schuldhulpverleningstraject wil doorlopen, zwaarder laten wegen dan die van verweerster, die het vonnis tot ontruiming ten uitvoer wil leggen. De rechtbank heeft de voorlopige voorziening toegewezen voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de lopende huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] – [nummer 2]
uitspraakdatum: 5 juni 2025
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [plaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 14 mei 2025, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 14 mei 2025 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 22 mei 2025.
Ter zitting van 22 mei 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij het wijkteam (hierna: begeleidster);
  • de heer [persoon B] , werkzaam bij Hafkamp Groenewegen Gerechtsdeurwaarders, namens Havensteder (hierna: verweerster);
  • de heer [persoon C] , werkzaam bij Havensteder.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 11 februari 2025 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij medische klachten heeft gekregen, waardoor hij moest stoppen met het werk wat hij deed. Verzoeker is op zoek gegaan naar ander werk, hetgeen hem in eerste instantie niet is gelukt. Hij heeft hierdoor een periode geen inkomsten gehad. Hij was niet op de hoogte van de mogelijkheid om een uitkering aan te vragen. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij nu werkt als hulpkok op basis van een arbeidsovereenkomst voor 38 uur per week. In augustus 2025 zal hij een BBL-opleiding gaan starten bij zijn werkgever. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij nu hulp ontvangt vanuit de gemeente. De gemeente zal hem gaan helpen met het betalen van zijn vaste lasten. De inkomsten van verzoeker bedragen circa € 2.100,--. De kale huur bedraagt
€ 381,70. Deze inkomsten zijn voldoende om de lopende huurbetalingen tijdig te voldoen.
De begeleidster van verzoeker heeft ter zitting verklaard dat zij betrokken blijft bij verzoeker, ook wanneer de schulddienstverlening vanuit Geldplein start. Zij zal samen met verzoeker bezien of extra begeleiding nodig is of verzoeker zelf vaardigheden aanleren.

3.Het verweer

Ter zitting heeft verweerster verklaard dat de huurachterstand vier maanden bedraagt. De huur over mei 2025 is – weliswaar te laat – voldaan. Verweerster verklaart dat er sinds oktober 2024 wordt geprobeerd om tot een oplossing te komen. Toen verzoeker zonder werk kwam te zitten in verband met zijn medische klachten – en hij niet wist dat hij een uitkering kon aanvragen – zijn er onderling afspraken gemaakt. Verweerster verklaart dat verzoeker voor hen van de radar verdween en zij hem niet meer konden bereiken. Voor verweerster is het niet zeker of verzoeker in beeld blijft en of hij de huur zal gaan betalen. Verweerster heeft verklaard dat zij welwillend staat tegenover het vinden van een oplossing.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 11 februari 2025 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 25 april 2025 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 15 mei 2025 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 11 februari 2025 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeker heeft een arbeidsovereenkomst van 38 uur per week en ontvangt inkomsten uit arbeid. Het inkomen van verzoeker is voldoende om de lopende huurbetalingen tijdig te voldoen. De huur over mei 2025 is, zij het te laat, voldaan. Verweerster heeft dit ter zitting bevestigd. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat de gemeente hem gaat helpen bij het betalen van zijn vaste lasten waardoor voldoende is gewaarborgd dat de lopende huurtermijnen tijdig zullen worden voldaan. Verzoeker begrijpt dat hij de hulp moet accepteren en dat dit zijn laatste kans is. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 11 februari 2025 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan [adres] te [plaats] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf 14 mei 2025;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van I. van Gemerde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2025.