ECLI:NL:RBROT:2025:9539

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
5 augustus 2025
Zaaknummer
10/370705-24, 10/336841-24, 10/163676-24 en 10/384059-24, 10/091693-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Afpersing in vereniging, poging tot doodslag, mishandeling en zware mishandeling. Oplegging van een PIJ-maatregel.

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 juni 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2008, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere geweldsmisdrijven, waaronder afpersing, poging tot doodslag, mishandeling en zware mishandeling. De verdachte was ten tijde van de feiten preventief gedetineerd en had een raadsman, mr. M.A. Oosterveen. De rechtbank heeft de verdachte op basis van de bewezenverklaring van de feiten, die onder verschillende parketnummers zijn samengevoegd, veroordeeld tot een PIJ-maatregel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op jonge leeftijd en in korte tijd meerdere ernstige geweldsmisdrijven heeft gepleegd, wat heeft geleid tot een hoge kans op recidive. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met rapportages van deskundigen die de ernst van de gedragsproblemen van de verdachte hebben benadrukt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte een intensieve behandeling nodig heeft in een klinische setting om het recidiverisico te beperken. De vorderingen van benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder vonnis afgewezen, omdat het niet opportuun werd geacht om deze uit te voeren.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Jeugd
Parketnummers: 10/370705-24, 10/336841-24, 10/163676-24 en 10/384059-24 (gevoegd t.t.z.)
Parketnummer vordering TUL VV: 10/091693-23
Datum uitspraak: 24 juni 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres],
raadsman mr. M.A. Oosterveen, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 10 juni 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.C. Brandwijk heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder parketnummer 10/163676-24 primair en parketnummer 10/370705-24 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder parketnummer 10/336841-24 primair, parketnummer 10/163676-24 subsidiair, parketnummer 10/384059-24 en parketnummer 10/370705-24 subsidiair ten laste gelegde;
  • oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel).

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder parketnummer 10/370705-24 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder parketnummer 10/336841-24 primair, parketnummer 10/384059-24 en parketnummer 10/370705-24 subsidiair ten laste gelegde is door de verdachte bekend. De verdediging heeft geen vrijspraak bepleit. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewijswaardering – 10/163676-24 12 mei 2024
4.3.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, omdat de verdachte de aangever niet wilde doodmaken. Wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de aangever zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.
4.3.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3.3.
Beoordeling
Onder verwijzing naar de bewijsmiddelen, zoals die in bijlage II zijn opgesomd, stelt de rechtbank vast dat de verdachte de aangever twee keer met een mes heeft gestoken. De verdachte heeft dit ook bekend. De aangever is in het gezicht en de hals gestoken. Hierbij is de gezichtsslagader geraakt. De aangever is hieraan geopereerd in het ziekenhuis.
Het steken van iemand met een mes in het gezicht en de hals is naar het oordeel van de rechtbank gericht op en geschikt voor het toebrengen van dodelijk letsel. Het is een feit van algemene bekendheid dat het bovenlichaam een kwetsbaar onderdeel is van het menselijk lichaam, waarin zich vitale organen bevinden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de omstandigheden waaronder en de wijze waarop de verdachte de aangever met het mes heeft gestoken, te weten door in een volle tram twee keer te steken en daarbij - volgens getuigen - te roepen ‘Ik ga je doden’ en ‘Ik steek iedereen neer’, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht te zijn op het toebrengen van dodelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg heeft aanvaard. De verdachte heeft dan ook in voorwaardelijke zin opzet op de dood van de aangever gehad. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
4.3.4.
Conclusie
De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/336841-24 primair, parketnummer 10/163676-24 primair, parketnummer 10/384059-24 en parketnummer 10/370705-24 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
parketnummer 10/336841-24
primair
hij op
of omstreeks9 maart 2024 te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland,
althans in Nederland,op de openbare weg, te weten het Hoge Land,
tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,
met het oogmerk om zich en
/ofeen ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en
/ofbedreiging met geweld
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van geld (250 euro),
in elk geval enig goed,dat
/die geheel of ten deleaan die [slachtoffer 1]
en/of een derdetoebehoorde
(n)door:
- die [slachtoffer 1] bij zijn kraag,
althans kleding,beet te pakken en
/of- die [slachtoffer 1] achterna te lopen en
/of- (meermalen) te slaan en
/ofte stompen in het gezicht van die [slachtoffer 1] en
/ofte slaan
op
/tegende helm van die [slachtoffer 1] en
/of- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen: "je moet geld overmaken" en
/of"je moet betalen anders
steken we je neer",
althans woorden van gelijke aard en/of strekkingwaarna één
van de verdachten met zijn hand naar zijn broeksband ging en
/of- die [slachtoffer 1] een QR code voor te houden om 250 euro over te maken via een bankapp
en
/of- die [slachtoffer 1] van zijn bromfiets te duwen ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] ten val kwam
en
/of- (meermalen) te trappen
/te schoppentegen het lichaam terwijl die [slachtoffer 1] op de
grond lag;
parketnummer 10/163676-24
primair
hij op
of omstreeks12 mei 2024 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 2]
opzettelijk
van het leven te beroven,
die [slachtoffer 2] meermalen,
althans eenmaalmet een mes,
althans een scherp en/ofpuntig voorwerpin het gezicht en
/ofde hals heeft gestoken
/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
parketnummer 10/384059-24
hij op
of omstreeks26 september 2024 te Rotterdam,
[slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3]
- in de ogen
, althans in het gezicht,pepperspray,
althans een prikkende vloeistof,te
spuiten en
/of-
een ofmeerdere malen op het hoofd te stompen
en/of slaan;
parketnummer 10/370705-24
subsidiair
hij op
of omstreeks20 november 2024 te Rotterdam,
aan [slachtoffer 4]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel,
te weten
een of meerderesteek-/snijwonden in
/opde rug
en/of de armen
/ofde
oksel,
althans het lichaam,en
/of een of meerdereblijvende ontsierende litteken(s)
in
/opde rug en
/ofde arm en
/ofde oksel,
althans het lichaam,, heeft toegebracht
door die [slachtoffer 4] meermalen,
althans eenmaalmet een mes,
althans een scherp en/ofpuntig voorwerpin de rug
en/of de armen
/ofde oksel,
althans het lichaam,te
steken
/snijden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Parketnummer 10/336841-24 - primair
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en door twee of meer verenigde personen
Parketnummer 10/163676-24 - primair
Poging tot doodslag
Parketnummer 10/384059-24
Mishandeling
Parketnummer 10/370705-24 – subsidiair
Zware mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering maatregel

7.1.
Algemene overweging
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de maatregel is gebaseerd
De verdachte heeft zich op vijftien- en zestienjarige leeftijd in een jaar tijd schuldig gemaakt aan vier geweldsmisdrijven. Allereerst heeft de verdachte op 9 maart 2024 samen met een ander het slachtoffer [slachtoffer 1] afgeperst door hem te slaan en te trappen. Het slachtoffer moest ter plekke € 250,- overmaken. De verdachte heeft met zijn gedrag laten zien dat hij geen respect heeft voor andermans eigendommen en lichamelijke integriteit. Op
12 mei 2024 heeft de verdachte het slachtoffer [slachtoffer 2] in een volle tram twee keer gestoken met een mes in het gezicht en de hals, waarmee hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. Het slachtoffer heeft door het handelen van de verdachte ernstig en potentieel dodelijk letsel opgelopen. Op 26 september 2024 heeft de verdachte, terwijl hij in een schorsing van zijn voorlopige hechtenis liep, het slachtoffer [slachtoffer 3] mishandeld door pepperspray in de ogen te spuiten en op het hoofd te stompen. Dit feit vond wederom in een volle tram plaats. Tot slot heeft de verdachte opnieuw tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis op 20 november 2024 het slachtoffer [slachtoffer 4] zwaar lichamelijk letsel toegebracht door hem op straat meermalen met een mes te steken in de rug en oksel.
Door zijn handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en hen pijn en letsel toegebracht. Dit soort zinloos geweld heeft grote impact op de slachtoffers, maar ook op anderen die hiervan getuige zijn. De situaties moeten voor de slachtoffers buitengewoon bedreigend zijn geweest en bij hen ook grote gevoelens van angst en onveiligheid hebben opgeroepen. Bovendien brengen dergelijke geweldshandelingen, die steeds op een voor het publiek toegankelijke plaats hebben plaatsgevonden, grote gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving met zich. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
23 mei 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
Psychiater [naam 1] en psycholoog [naam 2](NIFP) hebben een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 2 juni 2025. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
De verdachte heeft een ernstige normoverschrijdende-gedragsstoornis met beperkte prosociale emoties en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken. Dit was ook aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten. In hoeverre de problematiek een rol heeft gespeeld in de totstandkoming van de ten laste gelegde feiten en in hoeverre de disfuncties met elkaar interacteren kan echter niet beantwoord worden en daarmee kan ook de mate van toerekenen niet bepaald worden.
De verdachte heeft vanaf de puberteit een patroon laten zien van antisociaal gedrag. Hij toont zelfbepalend en egocentrisch gedrag, houdt weinig rekening met anderen en overschrijdt daarbij regels, normen en de waarden en grenzen van anderen. Hij wordt niet geremd door een adequaat functionerend empathisch vermogen en geweten en morele keuzes. Er zijn geen beschermende factoren. Dit alles leidt ertoe dat de kans op toekomstig geweld, zonder behandeling of begeleiding, als hoog wordt geschat.
De deskundigen zijn van mening dat de verdachte een intensieve residentiële behandeling nodig heeft om de hoge kans op toekomstig geweld af te wenden. De behandeling dient zich te richten op de persoonlijkheidsontwikkeling van de verdachte. Het is van belang om hierbij het hoge recidiverisico, ook binnen de instelling hebben meerdere incidenten plaatsgevonden, in ogenschouw te blijven nemen, en oog te houden voor het handhaven van een hoge mate van beveiliging. Een mogelijke valkuil binnen de behandeling is dat de verdachte ook een sociaal aangepaste kant heeft, waarbij het lijkt of hij meewerkt zonder dat hij feitelijk tot gedragsverandering komt. Daardoor zou al snel gestart kunnen worden met een verloftraject zonder dat individuele risicofactoren zijn gereduceerd. Het is ook noodzakelijk dat hij direct gecorrigeerd wordt zodra hij inadequaat gedrag laat zien.
De verdachte heeft de ten laste gelegde feiten, indien bewezen, gepleegd, terwijl hij in een proeftijd liep en schorsende voorwaarden had en er toezicht vanuit de jeugdreclassering en een coach was. Dit heeft echter niet voor gedragsverandering gezorgd. De deskundigen zijn van mening dat de ernst van de problematiek langdurige behandeling in een justitiële jeugdinrichting noodzakelijk maakt en wel binnen het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
De Raad voor de Kinderbescherming(hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 6 juni 2025. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte is ondanks het toezicht en begeleiding vanuit de jeugdreclassering in aanraking blijven komen met politie en justitie. Ook een eerder opgelegde proeftijd en eerder opgelegde schorsingsvoorwaarden hebben de kans op recidive niet kunnen doen verminderen. Dit komt met name omdat de hulpverlening (de Waag/ Fivoor) te lang op zich heeft laten wachten vanwege de wachtlijsten, maar ook omdat de verdachte zich bij zijn coach van Welzijn E25 regelmatig niet aan de afspraken hield. Daarnaast spelen de aanhoudingen van de verdachte ook een rol, waardoor hulpverlening telkens onvoldoende van de grond kwam. De grootste risicofactoren die de kans op herhaling kunnen vergroten, worden gezien in de domeinen geestelijke gezondheid, houding, agressie en vaardigheden. Het risico op recidive is hoog.
De Raad maakt zich zorgen dat de verdachte in een korte periode sterk is afgegleden op verschillende gebieden en daarbij verdacht wordt van vier strafbare feiten, terwijl hij tot een jaar geleden eigenlijk nog vrijwel onbekend was bij justitie. De Raad is met de deskundigen van het NIFP van mening dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel de verdachte de mogelijkheid biedt om het probleemgedrag aan te pakken en zijn ontwikkelingsmogelijkheden te vergroten zonder dat hij zich hieraan kan onttrekken. De (intrinsieke) behandelmotivatie en inzicht in zijn problematiek ontbreekt. Ook is een hoog beveiligingsniveau nodig. Zonder behandeling wordt de kans zeer groot geacht dat de verdachte wederom een (zeer) gewelddadig feit zal plegen.
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, vertegenwoordigd door [naam 3], heeft ter zitting toegelicht dat tijdens de eerste schorsingsperiode van de voorlopige hechtenis de behandeling niet van de grond is gekomen door wachtlijsten. Vervolgens is het volgende strafbare feit gepleegd, waardoor de behandeling nooit is begonnen. De jeugdreclasseerder sluit zich aan bij de adviezen van het NIFP en de Raad. De gesprekken met de verdachte blijven oppervlakkig. Hij heeft hiervoor behandeling nodig.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten en wat ter terechtzitting is toegelicht.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Oplegging van een PIJ-maatregel
Aan de wettelijke voorwaarden van artikel 77s, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht voor oplegging van een PIJ-maatregel is, gelet op de bewezenverklaring en de conclusies van de deskundigen, voldaan.
De rechtbank stelt vast dat de gepleegde feiten, met uitzondering van de mishandeling, misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van de inhoud van de rapporten van de psycholoog en de psychiater en de Raad is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast eisen de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van een PIJ-maatregel. Ook is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De verdachte is op jonge leeftijd in korte tijd sterk afgegleden en heeft de ernstige geweldsmisdrijven gepleegd, terwijl hij in een proeftijd liep, zich moest houden aan schorsingsvoorwaarden en hij toezicht vanuit de jeugdreclassering had. Dit heeft de verdachte er niet van kunnen weerhouden om de bewezenverklaarde feiten te plegen. Het recidiverisico wordt door de deskundigen ingeschat als hoog. De deskundigen adviseren een langdurige intensieve behandeling in een klinische setting om het hoge recidiverisico te beperken. Behandeling binnen een strak kader is volgens hen de enige mogelijkheid om de forse gedragsproblemen te verhelpen en de verdachte te leren om de juiste keuzes te maken. Hiervoor is een lange adem van de therapeut nodig, omdat de kans bestaat dat de verdachte geen openheid geeft, niet wil meewerken en de verantwoordelijkheid buiten zichzelf legt. Voorts vraagt het recidiverisico, dat door alle deskundigen als hoog wordt ingeschat, om een hoog beveiligingsniveau.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de verdachte tijdens de schorsingsperiode niet de behandeling en hulpverlening die wel was geadviseerd heeft gekregen, vanwege wachtlijstproblematiek. Vervolgens is zijn problematiek verergerd en heeft hij nieuwe ernstige strafbare feiten gepleegd, waardoor de behandeling tot op heden niet heeft kunnen plaatsvinden. De rechtbank betreurt deze gang van zaken, maar ziet op dit moment dat een behandeling in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel niet haalbaar is, gelet op het ontbreken van de intrinsieke behandelmotivatie, inzicht van de verdachte in zijn problematiek en het (inmiddels) noodzakelijke hoge beveiligingsniveau.
De rechtbank is op grond van de adviezen van de deskundigen van oordeel dat de behandeling van de verdachte binnen een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel moet plaatsvinden. Een intensieve langdurende behandeling in een klinische setting met een hoog beveiligingsniveau is naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk ter beperking van het recidiverisico.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen maatregel passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

8.1.
Parketnummer 10/163676-24
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd, [benadeelde partij 1], ter zake van het onder parketnummer 10/163676-24 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 240,- aan materiële schade, een bedrag van € 12.500,- aan immateriële schade en
€ 10.000,- aan nader te onderbouwen schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de schade aan de kleding moet worden gematigd tot € 100,- en de immateriële schade tot € 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
8.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij te laat is ingediend, waardoor de verdediging zich niet heeft kunnen voorbereiden. Dit levert een onevenredige belasting van het strafproces op. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Subsidiair vindt de verdediging dat de materiële schade moet worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de schade niet is onderbouwd en bloed uit de kleding kan worden gewassen. De immateriële schade moet worden gematigd tot € 3.000,-, omdat het gevorderde bedrag te hoog is en er sprake is van eigen schuld van de benadeelde partij.
8.1.3.
Beoordeling
Allereerst stelt de rechtbank vast dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij in deze strafzaak geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De vordering van de benadeelde partij is niet complex en de uitspraak van 3 februari 2025 die de raadsman ter onderbouwing van zijn verweer naar voren heeft gebracht is in deze strafzaak niet aan de orde.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Dit betreft de schade aan de kleding die de benadeelde partij droeg toen hij op 12 mei 2024 door de verdachte werd gestoken. Deze schade zal naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden geschat op € 100,-.
Daarnaast is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De benadeelde partij heeft lichamelijk letsel opgelopen. Er is geen sprake van eigen schuld aan de kant van de benadeelde partij. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op
€ 5.000,- . De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de nader te onderbouwen materiële en immateriële schade zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 12 mei 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.1.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 5.100,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.
8.2.
Parketnummer 10/163676-24
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd, [benadeelde partij 2], ter zake van het onder parketnummer 10/163676-24 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 735,- aan materiële schade en een bedrag van € 7.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De nader te onderbouwen schade van € 1.500,- is op de terechtzitting ingetrokken.
8.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het eigen risico niet is onderbouwd en de benadeelde partij voor dit deel niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De schade van de kleding moet worden gematigd tot € 100,- en de immateriële schade tot
€ 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
8.2.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij te laat is ingediend, waardoor de verdediging zich niet heeft kunnen voorbereiden. Dit levert een onevenredige belasting van het strafproces op. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Subsidiair verzoekt de raadsman om het eigen risico en de schade aan de kleding af te wijzen of niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de kosten niet zijn onderbouwd. Daarnaast zal de immateriële schade moeten worden gematigd tot
€ 2.500,-.
8.2.3.
Beoordeling
Allereerst stelt de rechtbank vast dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De vordering van de benadeelde partij is niet complex en de uitspraak van 3 februari 2025 die de raadsman ter onderbouwing van zijn verweer naar voren heeft gebracht is in deze strafzaak niet aan de orde.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Het deel van de materiële schade dat betrekking heeft op de kleding die de benadeelde partij droeg toen hij op 20 november 2024 door de verdachte werd gestoken, zal naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden geschat op € 100,-.
Het deel van de materiële schade dat betrekking heeft op het eigen risico is niet onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Daarnaast is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De benadeelde partij heeft lichamelijk letsel opgelopen. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 3.500,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 20 november 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.2.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 3.600,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 22 juni 2023 van de kinderrechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van vernieling en wapenbezit veroordeeld tot een taakstaf bestaande uit een leerstraf van 20 uren en een werkstraf van 20 uren, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De proeftijd is ingegaan op 7 juli 2023.
9.2.
Standpunt officier van justitie en verdediging
Zowel de officier van justitie als de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen.
9.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen verklaarde feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Er worden evenwel redenen gezien die last niet te geven. De rechtbank acht het, net als de officier van justitie en de verdediging, niet opportuun om de vordering ten uitvoer te leggen. De rechtbank wijst de vordering tot tenuitvoerlegging daarom af.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77s, 77gg, 287, 300, 302, 317 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/370705-24 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder parketnummers 10/336841-24 primair, 10/163676-24 primair, 10/384059-24 en 10/370705-24 subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
legt de verdachte op de
maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
heft op de bevelen tot voorlopige hechtenis van de verdachte in parketnummers 10/163676-24 en 10/336841-24; de voorlopige hechtenis is bij eerdere beslissing geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de [benadeelde partij 1], te betalen een bedrag van
€ 5.100,- (zegge: vijfduizendhonderd euro), bestaande uit € 100,- aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening (parketnummer 10/163676-24);
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 5.100,-(hoofdsom,
zegge:
vijfduizendhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de [benadeelde partij 2], te betalen een bedrag van
€ 3.600,- (zegge: drieduizendzeshonderd euro), bestaande uit € 100,- aan materiële schade en € 3.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening (parketnummer 10/370705-24);
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 3.600,-(hoofdsom,
zegge:
drieduizendzeshonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 november 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 22 juni 2023 van de kinderrechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke taakstraf, bestaande uit een werkstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.N. Melkert, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. J.S. van den Berge en C.C. Peterse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Ruijgrok, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 juni 2025.
De oudste rechter, jongste rechter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Parketnummer 10/336841-24
hij op of omstreeks 9 maart 2024 te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland,
althans in Nederland,
op de openbare weg, te weten het Hoge Land,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van geld (250 euro), in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] en/of een derde toebehoorde(n)
door:
- die [slachtoffer 1] bij zijn kraag, althans kleding, beet te pakken en/of
- die [slachtoffer 1] achterna te lopen en/of
- (meermalen) te slaan en/of te stompen in het gezicht van die [slachtoffer 1] en/of te slaan
op/tegen de helm van die [slachtoffer 1] en/of
- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen: "je moet geld overmaken" en/of "je moet betalen anders
steken we je neer", althans woorden van gelijke aard en/of strekking waarna één
van de verdachten met zijn hand naar zijn broeksband ging en/of
- die [slachtoffer 1] een QR code voor te houden om 250 euro over te maken via een bankapp
en/of
- die [slachtoffer 1] van zijn bromfiets te duwen tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] ten val kwam
en/of
- (meermalen) te trappen/te schoppen tegen het lichaam terwijl die [slachtoffer 1] op de
grond lag;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:hij op of omstreeks 9 maart 2024 te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland
openlijk, te weten op/aan het Hoge Land, in elk geval op of aan de openbare weg
en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] door:
- die [slachtoffer 1] bij zijn kraag, althans kleding, beet te pakken en/of
- die [slachtoffer 1] achterna te lopen en/of
- (meermalen) te slaan en/of te stompen in het gezicht van die [slachtoffer 1] en/of te slaan
op/tegen de helm van die [slachtoffer 1] en/of
- die [slachtoffer 1] van zijn bromfiets te duwen tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] ten val kwam
en/of
- (meermalen) te trappen/te schoppen tegen het lichaam terwijl die [slachtoffer 1] op de
grond lag,
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten
een zwelling bij de wenkbrauw, voor die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:hij op of omstreeks 9 maart 2024 te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door:
- (meermalen) te slaan en/of te stompen in het gezicht van die [slachtoffer 1] en/of te slaan
op/tegen de helm van die [slachtoffer 1] en/of
- die [slachtoffer 1] van zijn bromfiets te duwen tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] ten val kwam
en/of
- (meermalen) te trappen/te schoppen tegen het lichaam terwijl die [slachtoffer 1] op de
grond lag;
Parketnummer 10/163676-24
hij op of omstreeks 12 mei 2024 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 2]
opzettelijk
van het leven te beroven,
die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of
puntig voorwerp in het gezicht en/of de hals heeft gestoken/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:hij op of omstreeks 12 mei 2024 te Rotterdam,
aan [slachtoffer 2]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel,
te weten een of meerdere steek-/snijwonden in het gezicht en/of de hals en/of een
of meerdere blijvende ontsierende litteken(s) in het gezicht en/of de hals, heeft
toegebracht
door die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of
puntig voorwerp in het gezicht en/of de hals te steken/snijden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:hij op of omstreeks 12 mei 2024 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 2]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of
puntig voorwerp in het gezicht en/of de hals heeft gestoken/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Parketnummer 10/384059-24
hij op of omstreeks 26 september 2024 te Rotterdam,
[slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3]
- in de ogen, althans in het gezicht, pepperspray, althans een prikkende vloeistof, te
spuiten en/of
- een of meerdere malen op het hoofd te stompen en/of slaan;
Parketnummer 10/370705-24
hij op of omstreeks 20 november 2024 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 4]
opzettelijk
van het leven te beroven,
die [slachtoffer 4] meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of
puntig voorwerp in de rug en/of de arm en/of de oksel, althans het lichaam, heeft
gestoken/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:hij op of omstreeks 20 november 2024 te Rotterdam,
aan [slachtoffer 4]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel,
te weten een of meerdere steek-/snijwonden in/op de rug en/of de arm en/of de
oksel, althans het lichaam, en/of een of meerdere blijvende ontsierende litteken(s)
in/op de rug en/of de arm en/of de oksel, althans het lichaam,, heeft toegebracht
door die [slachtoffer 4] meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of
puntig voorwerp in de rug en/of de arm en/of de oksel, althans het lichaam, te
steken/snijden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:hij op of omstreeks 20 november 2024 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 4]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer 4] meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of
puntig voorwerp in de rug en/of de arm en/of de oksel, althans het lichaam, heeft
gestoken/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.