4.1.3.Beoordeling
Inleiding
Op 30 juni 2024 was de aangeefster een avond uit met vrienden op het Stadhuisplein in Rotterdam. De verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] waren daar ook een avond uit met een vriend van [medeverdachte 1] , genaamd [medeverdachte 2] . Toen de aangeefster op enig moment uit een bar (“ [naam horecagelegenheid] ”) kwam, voelde zij zich niet goed, omdat ze te veel had gedronken. Zij is op een stenen bankje op het Stadhuisplein gaan zitten met haar vrienden. De verdachten kwamen op dat moment naar haar toe gelopen, met [medeverdachte 2] . De verdachten knoopten een gesprek aan met de aangeefster en [medeverdachte 2] deed dit met de vrienden van de aangeefster. Intussen zakte de aangeefster steeds weg en hing zij tegen de verdachten aan. De verdachten gaven haar op dat moment ook kusjes en er werd over haar gezicht gestreeld. De aangeefster heeft verklaard dat, toen [verdachte] haar kin vastpakte om haar een kus te geven, [medeverdachte 1] zei “niet nu, nu nog niet”. [verdachte] ging vervolgens tussen de benen van de aangeefster in zitten en nam haar op zijn rug. Toen haar vrienden bij de aangeefster wilden polsen hoe het met haar ging, bleef [medeverdachte 2] hen afleiden en weghouden bij de verdachten en de aangeefster, zodat zij niet achter de verdachten konden aanlopen. Vanaf daar heeft [verdachte] de aangeefster door de stad heen gedragen waarbij de politieagenten beschrijven dat op camerabeelden is te zien dat zij er als een lappenpop bij hangt. [medeverdachte 1] liep de gehele tijd met [verdachte] mee en liep op enig moment ook voorop. Vervolgens heeft [verdachte] haar in de auto gelegd, waarbij [medeverdachte 1] de deur heeft opengedaan.
De aangeefster heeft verder het volgende verklaard. In de auto heeft de aangeefster meerdere keren gezegd dat zij terug wilde, de verdachten zeiden dat ze na twee minuten terug zouden gaan, terwijl ze steeds verder Rotterdam uit reden. In de auto heeft de aangeefster berichten naar haar vrienden gestuurd met onder andere “help” en “gaan me verkrachten” en haar locatie gedeeld. In de auto is [medeverdachte 1] naast de aangeefster gaan zitten en hij begon haar te zoenen. Zij lag met haar hoofd op zijn schoot. Ook hoorde de aangeefster dat zijn gulp open ging. Zij draaide toen haar hoofd weg. Zij hoorde hem het woord ‘blowjob’ zeggen. Hij probeerde steeds haar hoofd richting zijn geslachtsdeel te brengen maar zij haalde haar gezicht steeds weg. Zij bleef hem wegduwen en draaide steeds van hem weg met haar lichaam. [medeverdachte 1] pakte ook haar borst vast over haar kleding en kneep daar hard in. Hij probeerde onder haar kleding te komen, maar dit lukte niet vanwege haar strakke korset. Hij zoende haar in haar hals en nek en probeerde haar te tongzoenen en zei dat zij haar tong ook moest uitsteken. Zij probeerde zich nog steeds weg te draaien van hem. Vervolgens pakte [medeverdachte 1] haar vast bij haar vagina, over haar broek. Hij duwde er hard tegenaan en het leek alsof hij zijn vingers erin wilde duwen. Daarna stopte hij haar hand in haar broek en pakte haar vagina over haar onderbroek heen vast en duwde weer hard tegen haar vagina. Hij kon zijn vingers er niet in duwen omdat zij een onderbroek met inlegkruisje droeg. Toen stopte hij zijn hand in haar onderbroek en raakte haar vagina aan.
Hierna kwamen de aangeefster en de verdachten aan bij het huis van te [verdachte] . [verdachte] heeft de aangeefster uit de auto getild en weer op zijn rug genomen en naar binnen gebracht. De aangeefster werd vervolgens op een bed gelegd. [verdachte] heeft op enig moment haar telefoon uit haar handen gepakt. Er zijn toen berichten gestuurd naar haar vrienden met “alleen gaat het goed” en “ik kom zo terug”. De aangeefster heeft hierover verklaard dat zij deze berichten niet heeft verstuurd.
Op de telefoon van [verdachte] is een filmpje aangetroffen. Op dit filmpje, dat is gemaakt door [verdachte] , is te zien dat er een vrouw bewegingloos op een bed ligt en [medeverdachte 1] met zijn hoofd ter hoogte van haar borst ligt en met zijn mond – ogenschijnlijk – zoenen geeft ter hoogte van haar decolleté.
Juridische context
De rechtbank overweegt allereerst dat zij de verklaring van de aangeefster betrouwbaar acht. De verklaringen van de twee verdachten acht de rechtbank daarentegen geheel ongeloofwaardig. De aangeefster verklaart gedetailleerd en consistent en hetgeen zij verklaart, wordt ondersteund door andere onderdelen van het dossier. Zo verklaart zij dat zij vanaf het stadhuisplein op de rug van één van de mannen is meegenomen en zij af en toe wegviel. Hiervan is ondersteuning te vinden in de camerabeelden, waarvan de politie heeft omschreven dat zij er als een lappenpop bij lag. Verder heeft zij verklaard dat zij niet met de mannen in de auto wilde zijn, maar naar haar vrienden wilde. Dit wordt ondersteund door de Whatsapp-berichten die zij heeft gestuurd waarin ze om hulp vraagt en zegt dat de mannen haar gaan verkrachten. Dat zij niet in de woning wilde zijn, strookt met het gegeven dat zij haar locatie deelde met haar vrienden en wederom via Whatsapp-berichten om hulp vroeg en schreef dat zij enkele nagels kwijt was wegens het vechten tegen een verkrachting. Haar verklaring dat de verdachte met zijn handen in haar onderbroek en aan haar vagina is geweest, wordt ondersteund door de uitslagen van het DNA-onderzoek. De verklaring van de verdachten, waaronder dat de aangeefster zelf met hen mee wilde gaan en dit ook dusdanig heeft uitgedragen, strookt in het geheel niet met de objectieve onderdelen uit het dossier. De rechtbank zal daarom uitgaan van de verklaring van de aangeefster bij de beoordeling van het tenlastegelegde.
Wederrechtelijke vrijheidsberoving feit 1
De rechtbank stelt voorop dat van wederrechtelijke vrijheidsberoving sprake is indien de verdachte iemand doet verblijven op een plaats waar vandaan of van waaruit die persoon zich niet op ieder gewenst ogenblik zelfstandig kan verwijderen, zonder dat de verdachte daartoe gerechtigd is. De absolute onmogelijkheid van fysieke verplaatsing is geen vereiste. Ook het creëren van een zodanige situatie dat ten aanzien van het slachtoffer de dwang is ontstaan om te blijven, heeft te gelden als wederrechtelijke vrijheidsberoving. Als niet is gebleken van fysieke dwang of van een opsluiting, betekent niet dat er geen sprake kan zijn van een wederrechtelijke vrijheidsberoving.
De rechtbank stelt met inachtneming van het voorgaande vast dat [medeverdachte 1] samen met [verdachte] de aangeefster wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd. [verdachte] heeft haar op het Stadhuisplein op zijn rug meegenomen, terwijl zij duidelijk kenbaar onder invloed was van alcohol. De aangeefster heeft op dat moment gezegd dat zij terug naar haar vrienden wilde, maar [verdachte] heeft haar op zijn rug gehouden en in plaats daarvan naar zijn auto gebracht. [medeverdachte 1] is hier continu bij aanwezig geweest, liep op enig moment ook voor [verdachte] en de aangeefster uit en heeft de deur van de auto opengehouden, zodat [verdachte] de aangeefster daar in kon leggen. In de auto zat [medeverdachte 1] achterin de auto met de aangeefster, waarbij hij haar met haar hoofd op zijn schoot heeft geplaatst. Zij heeft toen meermalen gezegd dat zij terug naar haar vrienden wilde. [verdachte] , de bestuurder van de auto, reed haar echter naar zijn woning toe. Toen ze aankwamen bij deze woning heeft [verdachte] haar uit de auto getild en op een bed gelegd. Op enig moment heeft [verdachte] haar telefoon afgepakt, berichten gestuurd naar haar vriendin waardoor het leek alsof de aangeefster schreef dat het goed met haar ging en is toen – ogenschijnlijk omdat hij de berichten in haar telefoon zag – zijn eigen woning uitgerend. Ergens voor zijn vertrek heeft hij een filmpje gemaakt door de kier van de deur, waarop [medeverdachte 1] in bed is te zien met de aangeefster.
Met de handelingen zoals hiervoor omschreven, hebben de verdachten de vrijheid van beweging van de aangeefster afgenomen. Zij is immers fysiek meegenomen en kon door haar beschonken staat hier geen weerstand aan bieden. De pogingen die zij wel heeft ondernomen om haar vrijheid te herkrijgen, namelijk het zeggen dat zij terug wilde naar haar vrienden, hebben de verdachten telkens in de wind geslagen.
Ontuchtige handelingen feit 2
De rechtbank acht het onder 2 primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen, nu onvoldoende bewijs voorhanden is dat sprake is van de door de wet vereiste dwang door (bedreiging met) geweld of een “andere feitelijkheid”. Voor dit feit zal de verdachte worden vrijgesproken. Wel acht de rechtbank het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
De aangeefster heeft verklaard dat zowel [verdachte] als [medeverdachte 1] haar op de mond hebben gezoend. Gelet op wat eerder over de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster is gezegd, in combinatie met de beschrijving van de camerabeelden, waarbij is vermeld dat de persoon die haar later op de rug heeft, [verdachte] , een zoenende beweging in haar richting maakt, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] haar op de mond heeft gezoend. Dit was op het moment dat zij te veel alcohol had gedronken en geen weerstand kon bieden. Dit was ook duidelijk voor de verdachte, nu zij telkens wegzakte. Het ongevraagd op de mond zoenen van een beschonken vrouw die duidelijk niet in staat is hiertegen weerstand te bieden, is in strijd met de sociaal-ethische norm en heeft een evidente seksuele lading. Gelet hierop heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een persoon die in een staat van verminderd bewustzijn en/of lichamelijke onmacht verkeerde, zoals bedoeld in artikel 247 Sr (oud).
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en het plegen van ontuchtige handelingen.