In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen De Spraakfabriek B.V. en twee ex-werknemers, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De Spraakfabriek, gevestigd in Hoornaar, stelde dat de ex-werknemers in strijd hebben gehandeld met het concurrentiebeding uit hun arbeidsovereenkomsten. De ex-werknemers hadden hun dienstverband per 31 december 2023 beëindigd en waren vervolgens een eigen praktijk voor logopedie begonnen. De Spraakfabriek eiste dat de ex-werknemers zouden worden veroordeeld tot betaling van boetes wegens vermeende schending van het concurrentiebeding.
De kantonrechter oordeelde dat de ex-werknemers het concurrentiebeding niet hadden overtreden. De rechter overwoog dat de ex-werknemers in 2024 nog geen praktijk in Gorinchem hadden en dat de organisatie van de Taaldag 2025, waarover de Spraakfabriek zich beklaagde, niet gelijk, gelijksoortig of aanverwant was aan de activiteiten van de Spraakfabriek. De rechter concludeerde dat er geen bewijs was dat de ex-werknemers onrechtmatig hadden gehandeld en wees de eis van de Spraakfabriek af.
Daarnaast werd de Spraakfabriek veroordeeld in de proceskosten, die door de kantonrechter zijn begroot op € 1.221,-. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als een van de partijen in hoger beroep gaat.