In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 juli 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en een gedaagde maatschap. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.P. Heeren, heeft de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Bosman, aangeklaagd wegens schending van de zorgplicht zoals bedoeld in artikel 7:401 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde in eerdere vonnissen al was gewaarschuwd voor haar zorgplicht en dat zij niet heeft voldaan aan de verwachtingen die aan haar werden gesteld. De gedaagde heeft zich beroepen op eigen schuld van de eiser, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde niet in staat is geweest om bewijs te leveren van deze eigen schuld. De rechtbank concludeert dat de gedaagde aansprakelijk is voor de schade die de eiser heeft geleden door het niet indienen van bezwaar tegen de vermogensrendementsheffing voor de jaren 2019 en 2020. De zaak wordt verwezen naar een schadestaatprocedure om de exacte schade vast te stellen. De rechtbank heeft de gedaagde ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 2.466,42, en heeft de wettelijke rente toegewezen over deze kosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.