3.1.Omgangsregeling
3.1.1.De man verzoekt een regeling van de uitoefening van het omgangsrecht (hierna: omgangsregeling) vast te stellen. De man verzoekt voorlopig:
- te bepalen dat er een achttal gesprekken (of zoveel minder als mogelijk) gaan komen tussen de man en de minderjarige in het bijzijn van een deskundige, waarna of in overleg met de minderjarige en de man of op instigatie van de deskundige toegewerkt wordt naar navolgende de zorgregeling;
de man verzoekt uiteindelijk vast te stellen dat de man de minderjarige (na een opbouwregeling) bij zich mag hebben:
- gedurende eenmaal per veertien dagen een weekeinde, beginnend op vrijdag om 19.00 uur en eindigend op zondag 19.00 uur,
- gedurende de helft van de algemene feestdagen,
- gedurende de helft van de gebruikelijke schoolvakanties, waarbij het gedeelte van de man aansluit op of aan het reguliere omgangsweekend,
- gedurende de helft van de zomervakantie, met bepaling dat de minderjarige in de even jaren gedurende de eerste helft, en in de oneven jaren gedurende de tweede helft bij de man zal zijn,
- op bijzondere gelegenheden zoals de verjaardag van de minderjarige (verdeling bij toerbeurt), de verjaardag van de man en Vaderdag,
- met bepaling dat het halen en brengen door partijen zal worden gedeeld,
- althans een omgangsregeling die de rechtbank redelijk acht.
3.1.2.De vrouw verweert zich tegen dit verzoek.
3.1.3.Uitgangspunt van artikel 1:377a BW is dat een kind recht heeft op omgang met zijn ouders en dat de niet met het gezag belaste ouder het recht heeft op en de verplichting heeft tot omgang met zijn kind. Op grond van artikel 1:377a lid 3 BW wordt het recht op omgang slechts ontzegd als:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.1.4.De rechtbank overweegt dat het in deze zaak niet enkel om het belang van de man of de vrouw gaat, maar vooral om dat van de minderjarige. De minderjarige is sinds zij 2,5 jaar oud is alleen door de vrouw opgevoed en heeft sindsdien nooit meer op regelmatige basis contact met de man gehad. Partijen hebben pogingen gedaan dit contact te herstellen. De recentste poging daartoe was een traject bij het omgangshuis (Horizon) in 2019. Bij de man is altijd de wens blijven bestaan om contact te hebben met zijn dochter. Daarom heeft hij nu verzocht een omgangsregeling vast te stellen. De rechtbank begrijpt wat de man naar voren brengt betreffende het belang van een goede relatie tussen ouder en kind, maar constateert tegelijkertijd dat dat in deze zaak niet zo eenvoudig ligt. De minderjarige leeft al vrijwel haar gehele leven in de huidige situatie, waarin zij geen contact heeft met de man. De minderjarige was erg jong toen partijen uit elkaar gingen en er is van alles gebeurd. Vijf jaar geleden is nog geprobeerd het contact tussen de man en de minderjarige te herstellen met het traject dat bij Horizon werd gevolgd. De man kijkt hier met een positief gevoel op terug. Dit staat haaks op de beleving van de minderjarige, zoals zij die verwoordde in het gesprek met de kinderrechter. Kortgezegd komt het erop neer dat de minderjarige terugkijkt met een gespannen gevoel en deze poging tot contactherstel niet als prettig heeft ervaren.
3.1.5.De rechtbank wil benadrukken dat het oordeel van de rechtbank niets zegt over de opvoedkwaliteiten van de man en ook geen antwoord geeft op de vraag wat hij de minderjarige te bieden heeft. De rechtbank gelooft dat de man goede intenties heeft, maar het gaat in dit geval om de vraag wat het meest in het belang van de minderjarige is, zeker gezien haar ontwikkeling en leeftijd. De minderjarige heeft geen negatief beeld van de man. Dit zegt iets over de opvoeding die de minderjarige bij de vrouw geniet. De vrouw heeft tijdens de zitting gesteld dat zij het nooit vermijdt om met de minderjarige over de man te praten en geeft aan altijd open te staan voor contact tussen de man en de minderjarige, mits het initiatief voor dit contact vanuit de minderjarige zelf komt. Hoewel het zeker niet in alle gevallen een passende oplossing is om het initiatief bij de minderjarige te leggen, ziet de rechtbank dat dat in dit geval wel zo is. Dat heeft te maken met de feitelijke omstandigheden dat de minderjarige sinds zeer jonge leeftijd opgroeit zonder de man, dat eerdere pogingen tot contactherstel door haar niet als positief zijn ervaren en dat zij inmiddels op een leeftijd is dat met haar mening rekening moet worden gehouden, artikel 1:377 lid 3 onder c van het BW.
3.1.6.Ter zitting is besproken of er eventueel tussen de ouders gesprekken zouden moeten plaatsvinden om te onderzoeken of door middel van een te creëren samenwerking draagvlak zou kunnen ontstaan bij de minderjarige voor contactherstel. De vrouw staat hier echter niet voor open en ziet daar op dit moment ook niet de meerwaarde van in. Kort en goed stelt de vrouw dat daarmee op de verkeerde plek naar een oplossing wordt gezocht. De vrouw stelt dat zij de omgang tussen de minderjarige en de man niet belemmert. Dat er geen contact is tussen de minderjarige en de man komt niet omdat er geen communicatie is tussen de vrouw en de man. Er is inmiddels sprake van een afgewogen bestendige mening van de minderjarige, die gerespecteerd moet worden. Volgens de vrouw is belangrijk dat ook de man die mening respecteert. Het tegenovergestelde daarvan – tegen haar mening ingaan – maakt de situatie alleen maar erger.
3.1.7.De rechtbank deelt de visie van de advocaat van de man zoals hij die ter zitting naar voren bracht, inhoudende dat niemand een glazen bol heeft en in de toekomst kan kijken. Zoals aangevoerd zou er iets moois kunnen ontstaan tussen de man en de minderjarige indien er gesprekken plaatsvinden. De rechtbank wijst erop dat dat echter wel speculatie is en dat in dezelfde glazen bol risico’s gezien kunnen worden voor de minderjarige. De minderjarige is bang zich net zo te gaan voelen als tijdens de vorige contactmomenten met de man. Destijds voelde zij heel veel spanning en had zij ook fysieke klachten door die spanningen omtrent de omgang met de man. De minderjarige heeft zelf in haar gesprek met de kinderrechter ook heel duidelijk gemaakt dat ze geen contact met de man wil en dat ze ook totaal niet nieuwsgierig is naar hem.
3.1.8.De Raad heeft tijdens de zitting toegelicht dat in een situatie als deze dergelijke ‘verplichte’ gesprekken juist averechts kunnen werken en negatief kunnen inwerken op het welzijn van de minderjarige. De minderjarige ervaart door het verzoek van de man psychische druk. Zij voelt zich onder druk gezet iets te moeten wat zij niet wil. Daar doorheen duwen is – zeker op deze leeftijd, zonder enige positieve herinneringen aan contacten met haar vader – niet juist. De enige manier om tot contactherstel te komen is als de wens daarvoor vanuit de minderjarige zelf komt. Herhaaldelijk actief om contactherstel vragen, maakt dat de man het tegenovergestelde bereikt van wat hij graag zou willen. De man bedoelt het goed en wil juist dat de minderjarige zich welkom bij hem voelt, maar het effect is dat de minderjarige meer afstand neemt, mede door deze procedure.
3.1.9.De rechtbank ziet zich gesteld voor een gecompliceerde afweging. Zwaarwegende factor is dat de mening van de minderjarige – gelet op alle omstandigheden van de zaak – recht gedaan moet worden. Haar mening komt niet voort uit een verzet tegen de man. Zij heeft geen negatief beeld van hem. Haar mening komt voort uit het feit dat zij al vrijwel haar hele leven doorbrengt zonder haar vader. Eerdere pogingen tot contactherstel waren niet in haar belang. Nu is zij op een leeftijd dat zij zelf kan aangeven wat zij nodig heeft. Dat heeft zij zorgvuldig gedaan. Op grond daarvan komt de rechtbank, in navolging van het advies van de Raad, tot de conclusie dat er bij de minderjarige geen draagvlak bestaat voor contactherstel. Het is belangrijk dat de minderjarige nu ervaart dat de volwassenwereld haar boodschap respecteert en naar haar luistert.
3.1.10.De rechtbank zal het verzoek van de man om een zorgregeling vast te stellen, al dan niet met opbouw door middel van gesprekken, afwijzen. De rechtbank merkt op dat de man aan het slot van de zitting kenbaar heeft gemaakt dat hij de wensen van de minderjarige wil respecteren, ongeacht het verdriet dat hem dit doet. Hij vindt het belangrijk dat zij weet dat hij er altijd voor haar zal willen zijn. De kinderrechter wil dat op deze plaats meegeven aan de minderjarige. Daarbij benadrukt de kinderrechter dat zij ter zitting in de man een vader heeft gezien die er ongelofelijk graag wil zijn voor zijn dochter en haar ook iets te bieden zal hebben. Wanneer de minderjarige op een moment in haar leven wel behoefte heeft aan contact met haar vader, dan hoeft zij daarbij geen enkele terughoudendheid te ervaren. Haar vader zal er voor haar zijn.