ECLI:NL:RBROT:2025:9223

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juli 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
C/10/684954 / FA RK 24-6370
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag en voogdij over minderjarigen in het kader van een kinderbeschermingsmaatregel

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 21 juli 2025, wordt de zaak behandeld van de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht met betrekking tot de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De rechtbank heeft eerder al een schorsing in de uitoefening van het ouderlijk gezag en de voogdij over deze kinderen uitgesproken. De Raad verzoekt nu om beëindiging van het gezag van de (pleeg)ouders en benoeming van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond als voogd. De (pleeg)ouders zijn momenteel in detentie en de Raad stelt dat de kinderen in een onveilige situatie verkeren. De rechtbank heeft de zitting met gesloten deuren voortgezet en de belangen van de kinderen staan voorop. De rechtbank heeft besloten de beslissing op het verzoek van de Raad aan te houden voor zes maanden, in afwachting van de uitkomst van de strafzaak tegen de (pleeg)ouders. De rechtbank heeft ook de mogelijkheid van een bijzondere curator en contra-expertise overwogen, maar deze verzoeken zijn afgewezen. De rechtbank benadrukt het belang van zorgvuldigheid en het waarborgen van de rechten van de kinderen in deze complexe situatie.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Meervoudige Kamer
Zaaknummer: C/10/684954 / FA RK 24-6370
Datum uitspraak: 21 juli 2025
Beschikking van de meervoudige kamer
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2015 in [geboorteplaats 1] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2017 in [geboorteplaats 2] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de (pleeg)moeder],
hierna te noemen: de (pleeg)moeder, thans verblijvende in de penitentiaire inrichting (hierna: P.I.) [de P.I.] ,
advocaat: mr. W.R. Arema, kantoorhoudende te Rotterdam,
[de (pleeg)vader],
hierna te noemen: de (pleeg)vader, thans verblijvende in de P.I. te [plaats 1] ,
advocaat: mr. R.H.P. Feiner, kantoorhoudende te Rotterdam,
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI, tevens (tijdelijke) voogd.
De rechtbank merkt ten aanzien van [minderjarige 1] als informant aan:
[de biologische moeder],
hierna te noemen: de biologische moeder van [minderjarige 1] , wonende in [plaats 2] .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de beschikking van deze rechtbank van 30 december 2024 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • het aanvullend onderzoek van de Raad met bijlagen van 4 juni 2025;
  • de bereidverklaring voogdij van de GI van 5 juni 2025, ingezonden door de Raad;
  • de briefrapportage van de GI met bijlagen van 5 juni 2025;
  • het verweerschrift van de (pleeg)vader, met zelfstandige verzoeken, met bijlagen van 19 juni 2025;
  • de brief met bijlagen van de (pleeg)moeder van 18 juni 2025, ter zitting overgelegd.
1.2.
Op 23 juni 2025 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de (pleeg)vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de (pleeg)moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de biologische moeder van [minderjarige 1] ;
- twee vertegenwoordigers van de Raad, [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2] ;
- drie vertegenwoordigers van de GI, [vertegenwoordiger 3] , [vertegenwoordiger 4] en [vertegenwoordiger 5] .
1.3.
De rechtbank heeft bijzondere toegang verleend aan de advocaat van de biologische moeder van [minderjarige 1] , [persoon A] .
1.4.
De biologische moeder van [minderjarige 1] en haar advocaat zijn alleen bij de behandeling van het verzoek aangaande [minderjarige 1] aanwezig geweest.
1.5.
De rechtbank heeft [minderjarige 2] en [minderjarige 1] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] hebben hierover afzonderlijk van elkaar een gesprek gevoerd met de voorzitter van de meervoudige kamer). Tijdens de zitting heeft de voorzitter samengevat wat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De (pleeg)ouders waren gezamenlijk belast met de voogdij over [minderjarige 1] en het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] .
2.2.
Bij beschikking van 28 mei 2024 zijn de (pleeg)ouders geschorst in de uitoefening van de voogdij over [minderjarige 1] en in de uitoefening van het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] . Bij diezelfde beschikking heeft de kinderrechter de GI belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] .
2.3.
[minderjarige 2] en [minderjarige 1] verblijven samen in een perspectief biedend gezinshuis.
2.4.
De GI heeft zich bij brief van 5 juni 2025 bereid verklaard om de voogdij over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] te aanvaarden.

3.Het aangehouden verzoek

3.1.
De Raad verzoekt primair het gezag (de rechtbank leest: het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] en de voogdij over [minderjarige 1] ) van de (pleeg)moeder en de (pleeg)vader te beëindigen en de GI tot voogd over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] te benoemen en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad verzoekt subsidiair een ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] voor de duur van een jaar. Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van drie maanden, gevolgd door een gezinsvervangende omgeving, zijnde een gezinshuis of een voorziening voor pleegzorg, voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling.
3.3.
De Raad heeft het verzoek bij rapportage van 4 juni 2025 en ter zitting gehandhaafd, in die zin dat wordt verzocht om primair het gezag en de voogdij van de (pleeg)ouders te beëindigen, dan wel de beslissing op dit verzoek (nogmaals) aan te houden tot de inhoudelijke strafzaak van (pleeg)ouders heeft plaatsgevonden. Subsidiair handhaaft de Raad het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] en thans wordt een machtiging tot uithuisplaatsing in het gezinshuis verzocht, beide voor de duur van een jaar.
Zelfstandige verzoeken van de (pleeg)vader
3.4.
De (pleeg)vader verzoekt primair om het verzoek tot beëindiging van het gezag af te wijzen en het subsidiaire verzoek tot verlening van een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing toe te wijzen.
3.5.
De (pleeg)vader verzoekt subsidiair om de beslissing op het verzoek tot beëindiging van het gezag aan te houden voor zes maanden en een deskundige te benoemen ex artikel 810a, 2e lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna Rv).
3.6.
Daarnaast verzoekt de (pleeg)vader om een bijzondere curator te benoemen ex artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) over de kinderen [minderjarige 2] en [minderjarige 1] .

4.De standpunten

Het standpunt van de Raad
4.1.
De Raad heeft het (aangehouden) verzoek ter zitting als volgt toegelicht. De Raad acht een gezagsbeëindiging nog steeds noodzakelijk in het belang van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . Beide kinderen verkeren in een moeilijke situatie en hebben behoefte aan duidelijkheid over hun perspectief. De kinderen hebben veel meegemaakt en hebben extra zorg en aandacht nodig. De (pleeg)ouders zitten nog altijd in detentie en het is nog onduidelijk wat de uitkomst van het strafproces zal zijn. De Raad acht benoeming van een bijzondere curator voor de kinderen niet wenselijk. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zijn recent gestart met speltherapie om hun trauma’s te verwerken. Het is positief dat de kinderen zich daar steeds meer gaan openstellen. Een bijzondere curator zou weer een nieuw gezicht voor hen zijn. Ook is een bijzondere curator niet bedoeld om het werk van de GI te controleren. Hetzelfde geldt voor het verzoek om een contra-expertise. Dit heeft geen toegevoegde waarde. Hoewel de Raad subsidiair een ondertoezichtstelling verzoekt, heeft de Raad twijfels over de uitvoerbaarheid van die maatregel, aangezien een ondertoezichtstelling gericht is op samenwerken en doelen behalen. De samenwerking tussen de (pleeg)ouders en de GI verloopt erg moeizaam. Daarnaast worden de huidige gezinshuisouders van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] door de (pleeg)ouders gediskwalificeerd. De komende tijd is het vooral van belang dat de (pleeg)ouders zich inzetten voor een goede samenwerking met de GI, zodat het contact tussen de (pleeg)ouders en [minderjarige 2] en [minderjarige 1] goed georganiseerd kan worden. Dit kan het beste in het kader van een (voorlopige) voogdij-maatregel.
Het standpunt van de GI
4.2.
De GI heeft zich ter zitting aangesloten bij het verzoek van de Raad. Sinds 1 juni jongstleden zijn twee nieuwe jeugdbeschermers betrokken. Zij hebben kennis gemaakt met [minderjarige 2] en [minderjarige 1] en zijn bij de (pleeg)ouders in detentie langs geweest. Met [minderjarige 2] en [minderjarige 1] gaat het overwegend goed. Zij hebben inmiddels hun plek gevonden in het gezinshuis. Ze hebben vriendjes gekregen en lijken zich daar veilig te voelen. De kinderen laten in het gezinshuis een gedragsverandering zien. Het is nog niet duidelijk wat de oorzaak van deze gedragsverandering is. Het zou kunnen zijn dat de kinderen nu meer traumagerelateerde signalen laten zien, omdat zij zich veiliger voelen. Toen de kinderen bij [instelling] verbleven, was het daar wellicht nog te pril voor. De kinderen zijn recent gestart met speltherapie. [minderjarige 1] praat niet graag over zijn gevoelens, maar lijkt bij de speltherapie wel steeds meer vrijuit te kunnen praten. De (video)belcontacten met de (pleeg)ouders vindt hij lastig. De GI is van mening dat hij daarin niet gedwongen moet worden en daarom ligt de beslissing bij hem of hij al dan niet aansluit bij die momenten. De GI zal dit continu met hem blijven bespreken en ook de speltherapeut gaat daarover met de kinderen in gesprek. De GI zal de komende tijd aansluiten bij de (video)belcontactmomenten en hierin meer gaan begeleiden. De GI benadrukt het belang van het contact tussen de kinderen en de (pleeg)ouders, maar de GI stelt het belang van de kinderen voorop en volgt daarom het tempo van de kinderen, ook als dat niet overeenkomt met de wensen van de (pleeg)ouders. Dat betekent niet dat er geen aandacht voor is. De GI zal de komende tijd bekijken wat de verdere mogelijkheden zijn om contacten tot stand te brengen, ook met de familie van de (pleeg)ouders.
De plaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in het huidige gezinshuis is zorgvuldig tot stand gekomen met behulp van Team Zorgbemiddeling, waarbij rekening is gehouden met de media-aandacht voor de strafzaak, de mogelijkheid om de kinderen samen te plaatsen en de trauma’s van de kinderen. De vader van de gezinshuismoeder is een geregistreerde en zeer ervaren gezinshuisouder, die toezicht houdt op het gezinshuis waar [minderjarige 2] en [minderjarige 1] verblijven. Daarnaast komt iedere drie weken een gedragsdeskundige langs.
De GI staat niet achter de benoeming van een bijzondere curator en ook niet achter het verrichten van een contra-expertise. Dit is voor de kinderen een onnodige extra belasting en voegt ook inhoudelijk niets toe aan het recente rapport van de Raad. Beide kinderen, maar met name [minderjarige 1] , ervaren al veel drukte. Daarnaast benadrukt de GI dat zij zeer secuur te werk zijn gegaan ten aanzien van het te voeren beleid in deze zaak en dat ook zullen blijven doen.
Het standpunt van de (pleeg)vader
4.3.
Door en namens de (pleeg)vader is het volgende ter zitting aangevoerd. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zijn na de vorige zitting overgeplaatst naar het huidige gezinshuis. De (pleeg)vader heeft over het verloop hiervan weinig tot geen informatie gekregen. [instelling] gaf eerder aan dat zij nauwelijks signalen van trauma bij de kinderen zagen en ook de Officier van Justitie benoemde dat er geen signalen waren van mishandeling van [minderjarige 1] of [minderjarige 2] . In het recente rapport van de Raad wordt echter een heel ander beeld geschetst. Dat maakt dat de (pleeg)vader zorgen en vragen heeft over het gezinshuis. Zijn vragen zien onder andere op de totstandkoming van de plaatsing en de ‘match’ tussen de kinderen en de gezinshuisouders, de constructie met de vader van de gezinshuismoeder, de veiligheid van de kinderen en de ervaring van de gezinshuisouders. De gezinshuisouders zelf zijn niet bij de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd geregistreerd. De vragen van de (pleeg)vader worden echter niet door de GI beantwoord, waardoor zijn zorgen niet worden weggenomen. Zodra het gezag van de (pleeg)ouders beëindigd wordt, ontbreekt vervolgens iedere rechterlijke toets. Daarom zou de vader graag een contra-expertise laten uitvoeren.
Ook het belcontact tussen de (pleeg)ouders (en hun netwerk) met de kinderen, dat al minimaal was, is nog verder teruggebracht en vindt zonder enig toezicht of begeleiding plaats. De GI legt daarover geen enkele verantwoording af. Fysiek contact vindt überhaupt niet plaats, terwijl dat wel mogelijk is binnen de P.I. Er wordt op geen enkele manier ingezet op het organiseren van zorgvuldig en begeleid contact. Het voelt voor de (pleeg)vader alsof hij bewust wordt tegengewerkt. Het is onbegrijpelijk dat de verantwoordelijkheid voor contact en de frequentie daarvan, bij de kinderen zelf wordt gelegd. Dat is een te grote belasting voor de kinderen en een onjuist uitgangspunt.
Concluderend heeft de (pleeg)vader grote twijfels over het handelen en de intenties van de GI en maakt hij zich, bij een gezagsbeëindiging, grote zorgen over het gebrek aan rechterlijke toetsing en het gebrek aan zicht op de GI en het gezinshuis. Juist in een zaak met zoveel verschillende betrokken partijen, is het van belang dat iemand monitort of alle stappen zorgvuldig gezet worden in het belang van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] en om ervoor te zorgen dat hun stem gehoord wordt. Die rol kan een bijzondere curator, in de vorm van een gedragsdeskundige, innemen.
Op vragen van de rechtbank geeft de (pleeg)vader aan in deze civiele procedure geen toelichting te willen geven over feiten en omstandigheden ten aanzien van de verdenking in de strafzaak. De (pleeg)vader vindt dat hij onterecht (langer) wordt vastgehouden en meent dat dit verband houdt met de media-aandacht die er is. Op vragen van de rechtbank geeft mr. Feiner aan dat het onderzoek van het [GGZ] (hierna [GGZ] ) is afgerond, maar dat de uitkomsten nog niet op papier staan. De (pleeg)vader wil hierover in deze civiele procedure niets vermelden.
Het standpunt van de (pleeg)moeder
4.4.
Door en namens de (pleeg)moeder is het volgende ter zitting aangevoerd. De (pleeg)moeder heeft het gevoel erg op afstand gezet te worden door de GI. Een gezagsbeëindiging zal dit enkel versterken. Zij ontvangt geen informatie en heeft nauwelijks contact met [minderjarige 2] en [minderjarige 1] , terwijl zij hen heel erg mist. De (pleeg)moeder betwist niet dat de kinderen getraumatiseerd zijn, maar het is onduidelijk op welke manier en welke effecten dit zal hebben op de kinderen. De (pleeg)moeder deelt de zorgen van de (pleeg)vader over het gezinshuis waar [minderjarige 2] en [minderjarige 1] nu verblijven. De (pleeg)moeder heeft dezelfde vragen. Ook is het voor de (pleeg)moeder onduidelijk waarom de (video)belcontactmomenten zijn teruggebracht. De GI heeft een belangrijke taak om de vragen van de (pleeg)ouders te beantwoorden, maar doet dat niet. Dat maakt dat de (pleeg)moeder vooralsnog geen vertrouwen heeft in het gezinshuis. Ook maakt de (pleeg)moeder zich zorgen over de toenemende rol en betrokkenheid van de biologische moeder van [minderjarige 1] . Gelet op alle onduidelijkheid en twijfels, sluit de (pleeg)moeder zich aan bij het verzoek van de (pleeg)vader om een bijzondere curator te benoemen. Het is belangrijk dat de stem van de kinderen goed vertegenwoordigd wordt. In de strafzaak tegen de (pleeg)ouders wordt eind november 2025 een vonnis verwacht. Die uitspraak heeft mogelijk grote consequenties voor het gezag van de (pleeg)moeder, maar daar kan nu nog niets over gezegd worden. Namens de (pleeg)moeder wordt verzocht onderhavige procedure aan te houden in afwachting van het strafvonnis.
Op vragen van de rechtbank antwoordt mr. Arema dat ook de (pleeg)moeder in deze civiele procedure niets wil vermelden over de uitkomsten van het [GGZ] -onderzoek.
Het standpunt van de informant
4.5.
De biologische moeder van [minderjarige 1] heeft ter zitting toegelicht dat zij geniet van de omgangsmomenten met [minderjarige 1] . Voorheen was sprake van wat agressie van de oudere broer van [minderjarige 1] jegens [minderjarige 1] , omdat hij niet goed kon omgaan met de onduidelijkheid over het verblijf van [minderjarige 1] . Zijn broer heeft daar hulpverlening voor gehad en afgerond en die agressie is nu niet meer aan de orde.

5.De beoordeling

Ten aanzien van de gezagsbeëindiging en beëindiging van de voogdij:

5.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het BW kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2.
Volgens artikel 1:327, eerste lid, van het BW kan de rechtbank de voogdij van een natuurlijk persoon beëindigen, indien (voor zover hier van belang):
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de voogd niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de voogd het gezag misbruikt.
5.3.
De rechtbank heeft in haar eerdere beschikking van 30 december 2024 reeds vastgesteld dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . De rechtbank achtte zich echter onvoldoende geïnformeerd om een beslissing te nemen op het (verstrekkende) verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag over [minderjarige 2] en de voogdij over [minderjarige 1] van de (pleeg)ouders. Meer specifiek wenste zij verder geïnformeerd te worden over de precieze verdenking van de (pleeg)ouders, in hoeverre [minderjarige 2] en [minderjarige 1] daarvan (in)direct getuige zijn geweest en welke invloed dat op hen heeft, de uitkomsten van het [GGZ] -onderzoek, de invulling van de contactmomenten en over een mogelijke vervolgplek voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . De rechtbank constateert dat de Raad en de GI veel van de gevraagde informatie hebben verstrekt. Informatie over de uitkomsten van het [GGZ] -onderzoek heeft de Raad niet kunnen delen en de (pleeg)ouders wensten daarover in deze procedure geen informatie te verschaffen.
5.4.
Voor de rechtbank staat op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat de (pleeg)ouders worden verdacht van zeer ernstige strafbare feiten en dat zij daarvoor al langer dan een jaar in voorlopige hechtenis (detentie) verblijven. Hoewel veel van de eerdere vragen van de rechtbank inmiddels zijn beantwoord, zal de rechtbank daar op dit moment nog geen conclusies aan verbinden. In dat kader overweegt de rechtbank het volgende.
5.5.
Beide (pleeg)ouders hebben aangegeven dat het voor hen zwaar weegt dat de uitkomst van de strafzaak wordt afgewacht voordat een beslissing op het verzoek tot gezagsbeëindiging wordt genomen. De Raad en de GI hebben geen verweer gevoerd tegen aanhouding van de beslissing in deze civiele procedure in afwachting van de strafzaak. Aannemelijk is dat het vonnis in de strafzaak binnen afzienbare termijn zal worden gewezen en dat aanhouding van de beslissing in deze civiele procedure voor de kinderen geen negatieve consequenties heeft. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] kunnen in het huidige gezinshuis blijven, waar zij het naar hun zin hebben en rust ervaren. Zij ontvangen allebei behandeling.
5.6.
Naast het klemmende verzoek de uitkomst van de strafzaak af te wachten, hebben de (pleeg)ouders een aantal vragen gesteld. Deze vragen zien op de totstandkoming van de plaatsing in het gezinshuis, de constructie van het gezinshuis (waarbij de vader van de gezinshuismoeder de geregistreerde gezinshuisouder is), de wijze van toezicht op het gezinshuis en de kinderen, de betrokkenheid van hulpverleners en/of begeleiders bij de kinderen en de begeleiding van de omgang tussen de (pleeg)ouders en de kinderen. De rechtbank is met de (pleeg)ouders van oordeel dat het wenselijk is om meer zicht te krijgen op deze kwesties. De rechtbank wijst in dat kader ook op de beschikking van 12 mei 2025 (zaaknummer C/10/694839, tussen dezelfde partijen gewezen) waarin de rechtbank reeds heeft geoordeeld dat van de GI - in het kader van rechtsbescherming bij de voorlopige voogdijmaatregel en het verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag c.q. de voogdij - mag worden verwacht dat zij verantwoording en rekenschap aflegt over de periode van de voorlopige voogdij. Aanhouding van de beslissing op het verzoek in deze civiele procedure stelt de GI dan ook in de gelegenheid dit alsnog te doen.
5.7.
Verder is de verwachting dat, na wijzing van het strafvonnis, er ook meer duidelijkheid zal zijn over de uitkomsten van het [GGZ] -onderzoek. De rechtbank heeft bij aanhouding van deze civiele procedure de mogelijkheid ook die uitkomsten, voor zover op dat moment van belang, mee te wegen bij de beoordeling van de vraag naar de mogelijkheden of onmogelijkheden van de (pleeg)ouders om te kunnen voldoen aan de opvoedbehoeften van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] .
5.8.
Om deze redenen zal de rechtbank de beslissing op het verzoek van de Raad in deze civiele procedure (nogmaals) aanhouden voor de duur van zes maanden. De rechtbank overweegt daarbij volledigheidshalve (nogmaals) dat de schorsing in de uitoefening van het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] en in de uitoefening van de voogdij over [minderjarige 1] doorloopt, nu de Raad op 27 augustus 2024 – en daarmee binnen drie maanden na 28 mei 2024 – het verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag en de voogdij heeft ingediend. De schorsing loopt door totdat op dit verzoek is beslist.
5.9.
De rechtbank verzoekt de Raad om uiterlijk twee weken voor de hierna te noemen zittingsdatum de rechtbank (en de belanghebbenden en de advocaten) te informeren over de actuele stand van zaken en aan te geven of het verzoek wordt gehandhaafd. De rechtbank verzoekt de GI om uiterlijk twee weken voor de hierna te noemen zittingsdatum de rechtbank (en de belanghebbenden en de advocaten) te informeren over het verloop van de maatregel. In het bijzonder over hoe gaat met de kinderen, waaronder de invulling van het contact met de ouders. Verder dient de GI te rapporteren over de kwesties die in overweging 5.6. aan de orde zijn gesteld.
Ten aanzien van het verzoek om een bijzondere curator te benoemen:
5.10.
Ingevolge artikel 1:250 BW benoemt de rechtbank wanneer in aangelegenheden betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige de belangen van de met het gezag belaste ouders of de voogd in strijd zijn met die van de minderjarige een bijzondere curator, indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht.
5.11.
In de recente beschikking van 12 mei 2025 met zaaknummer C/10/694839 tussen dezelfde partijen, heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat sprake is van een belangenstrijd in voornoemde zin. Ook nu is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een dergelijke belangenstrijd. Aan het verzoek om een bijzondere curator te benoemen, legt de advocaat namens de (pleeg)vader opnieuw zijn twijfels over het zorgvuldig handelen van de GI ten grondslag. De rechtbank sluit zich aan bij de eerdere overweging uit genoemde beschikking, dat een bijzondere curator niet bedoeld is om de GI te controleren of inlichtingen te geven aan de (pleeg)ouders. De rechtbank acht de benoeming van een bijzondere curator bovendien onnodig belastend voor de kinderen. De rechtbank wijst het verzoek om een bijzondere curator te benoemen dan ook af.
Ten aanzien van het verzoek om een contra-expertise te gelasten ex art. 810a Rv:
5.12.
Artikel 810a lid 2 Rv bepaalt dat de rechter in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot de beslissing van een zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
5.13.
De rechtbank oordeelt in dat kader als volgt. De kwesties die de (pleeg)vader in het kader van een deskundigenonderzoek aan de orde wil stellen, zien op de uitvoering van de tijdelijke voogdijmaatregel door de GI, meer specifiek op de keuze voor het huidige gezinshuis en op de contactregeling. Hoewel de rechtbank het belang hiervan ziet, zoals reeds blijkt uit hetgeen onder 5.6. is overwogen, zijn dit geen onderwerpen die zich lenen voor een onderzoek in de zin van artikel 810a lid 2 Rv. Zoals reeds geoordeeld, is het aan de GI om verantwoording af te leggen en wordt de GI ook het komende half jaar in de gelegenheid gesteld om de vragen te beantwoorden en de rechtbank over deze kwesties in te lichten. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende tegemoet gekomen aan het verzoek van de (pleeg)vader. Nu het hier niet gaat om een deskundigenbenoeming die mede tot de beslissing van de zaak kan leiden, wijst de rechtbank het verzoek tot het benoemen van een deskundige op grond van artikel 810a Rv af.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
bepaalt dat de behandeling van het verzoek van de Raad wordt aangehouden tot
20 januari 2026 om 13.30 uur in het gerechtsgebouw te Rotterdam, Wilhelminaplein 100/125;
6.2.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de Raad, de
GI, de (pleeg)moeder, de (pleeg)vader, mr. W.R. Arema en mr. R.H.P. Feiner;
6.3.
gelast de oproeping van de biologische moeder van [minderjarige 1] als informant in de zaak van [minderjarige 1] tegen voormelde zittingsdatum en tegen voormeld tijdstip;
6.4.
gelast de oproeping van [minderjarige 1] voor een kindgesprek op
20 januari 2026 om 10.30 uuren voor [minderjarige 2] op
20 januari 2026 om 11.00 uur, waarbij [minderjarige 2] en [minderjarige 1] uiteraard zelf mogen kiezen of ze naar het kindgesprek komen of niet;
6.5.
verzoekt de Raad en de GI om uiterlijk twee weken voor de genoemde zittingsdatum de rechtbank (met afschrift aan de belanghebbenden en hun advocaten) de verzochte briefrapportages te doen toekomen;
6.6.
de zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. H. Benaissa, mr. J.C.M. Persoon en mr. K.J. van den Herik, kinderrechters;
6.7.
wijst het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] af;
6.8.
wijst het verzoek tot het gelasten van een onderzoek in de zin van artikel 810a Rv af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H. Benaissa, voorzitter, tevens kinderrechter en mr. J.C.M. Persoon en mr. K.J. van den Herik, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2025, in aanwezigheid van mr. M.C.J. Holierhoek als griffier.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.