ECLI:NL:RBROT:2025:9171

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
25 juli 2025
Zaaknummer
10-965036-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid officier van justitie in vervolging wegens witwassen en vrijspraak voor invoer van harddrugs, veroordeling voor voorbereidingshandelingen harddrugs

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1990, die werd beschuldigd van verschillende feiten, waaronder witwassen en het voorbereiden van de invoer van harddrugs. De officier van justitie had gevorderd tot vrijspraak voor het eerste feit, maar de rechtbank oordeelde dat de officier niet-ontvankelijk was in de vervolging voor het witwassen van een contant geldbedrag van € 32.500,00 en de Mercedes A45 AMG. De rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een vermoeden van witwassen rechtvaardigden. Voor het feit van de invoer van harddrugs werd de verdachte vrijgesproken, omdat het bewijs niet wettig en overtuigend was. Echter, voor het tweede feit, het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor harddrugs, werd de verdachte wel veroordeeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich had schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op van 329 dagen, gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht, en een geldboete van € 20.000,00. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, wat invloed had op de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-965036-19
Datum uitspraak: 24 juli 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] , [postcode] te [plaats 1] ,
raadsman mr. J.B. van Faassen, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 juli 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. G. Sannes heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 509 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie (feit 3)

De verdediging heeft verzocht om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren voor het witwassen van een contant geldbedrag van € 32.500,00 en de Mercedes A45 AMG met [kenteken 1] . Het contant geldbedrag is gebruikt voor de aanschaf van de Mercedes. Uit de door de verdediging overgelegde stukken blijkt dat deze Mercedes eerder ook in december 2017 in beslag is genomen in verband met een verdenking witwassen (parketnummer 10/751123-17). Deze zaak is vanwege gebrek aan bewijs geseponeerd.
De officier van justitie heeft op basis van de ter zitting overgelegde stukken eveneens geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid ten aanzien van het genoemde geldbedrag en de Mercedes.
De rechtbank volgt het pleidooi van de verdediging tot partiële niet-ontvankelijkheid. Er zijn na de seponering van de zaak in 2017 geen concrete nieuwe feiten of omstandigheden gebleken die ten aanzien van het genoemde geldbedrag en de Mercedes alsnog, c.q. opnieuw een vermoeden van witwassen rechtvaardigen. De officier van justitie is met betrekking tot feit 3 op de tenlastelegging niet-ontvankelijk in de vervolging wegens het witwassen van
  • een contant geldbedrag van € 32.500,00 (gedachtestreepje 10) en
  • de Mercedes A45 AMG met [kenteken 1] (gedachtestreepje 11).

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Vrijspraak feit 1 zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
5.2.
Bewijswaardering feit 2
5.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van de onder feit 2 ten laste voorbereidingshandelingen. De verdachte erkent dat hij de Peugeot Partner voorhanden heeft gehad, maar dit was voor het uitvoeren van schilderwerkzaamheden en had een legaal doel. Hij heeft geen opdracht gegeven om een verborgen ruimte te laten inbouwen en heeft ook geen bemoeienis gehad met het zwaailicht op de bus. Hij ontkent dat hij kleding, gelijkend op bedrijfskleding van [bedrijf] , voorhanden heeft gehad. Voor zover de stem van de verdachte te horen is in de OVC- en tapgesprekken, ontkent de verdachte dat deze gesprekken betrekking hadden op de voorbereiding van drugsdelicten.
Voor zover de rechtbank bewezen acht dat verbouwingen aan de Peugeot Partner (mede) bestemd waren om opiumdelicten mee te plegen, wist de verdachte daar niets van. Het medeplegen kan niet worden bewezen. De bijdrage van de verdachte is van onvoldoende gewicht om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking.
5.2.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast. Bij het opsporingsonderzoek is gedurende enige tijd het telefoonverkeer van de verdachte afgetapt en is afluisterapparatuur in zijn auto geïnstalleerd. In de afgeluisterde gesprekken worden aanwijzingen gevonden voor mogelijke betrokkenheid van de verdachte bij drugsgerelateerde strafbare feiten. Zo wordt gesproken over ‘poeder’, over een ‘klus van 180 kilo’ en over een ‘marktwaarde van 31k’, waarmee volgens de politie vermoedelijk de prijs wordt bedoeld van een kilo cocaïne. Hoewel de verdachte stellig ontkent betrokken te zijn geweest bij drugsdelicten, heeft hij ter zitting wel verklaard dat in de auto soms drugsgerelateerde zaken werden besproken.
Op 9 oktober 2019 werd voor het [garagebedrijf] in [plaats 1] een Peugeot Partner (hierna: de Peugeot) aangetroffen met kenteken [kenteken 2] . De auto bleek te zijn voorzien van een zwaailamp, sterk gelijkend op een zwaailamp van voertuigen van hetzelfde type die in de Rotterdamse haven door [bedrijf] worden gebruikt. In de Peugeot werd een camera en een baken geplaatst. Aan de hand daarvan is gebleken dat de verdachte met de Peugeot op 9 januari 2020 naar een garagebox aan de [adres 2] in [plaats 1] is gereden. De verdachte heeft ter zitting erkend dat hij de auto heeft verplaatst.
In een afgeluisterd gesprek enkele weken eerder is te horen hoe de verdachte met de [medeverdachte 1] spreekt over een klus waarmee ze kunnen verdienen en zegt dat ze wel een auto gaan vinden en daarin een verborgen ruimte (stash) zullen laten inbouwen.
Op 10 januari 2020 is de garagebox aan de [adres 2] doorzocht. Naast de reeds genoemde zwaailamp, bleek de Peugeot te zijn voorzien van een verborgen ruimte, die beide ten tijde van de aankoop nog niet in de auto zaten. Ook is veiligheidskleding en zijn witte helmen aangetroffen, die volgens de [getuige 1] afkomstig waren uit de Peugeot. Gebleken is dat dit soort kleding wordt gebruikt door medewerkers van de technische dienst van [bedrijf] . In een tas, die volgens [getuige 1] eveneens in de auto lag, werden daarnaast werkhandschoenen, nieuwe slijpschijven en een slijptol aangetroffen. [getuige 1] was bezig met timmerwerkzaamheden in de Peugeot en verklaarde dat hij verbaasd was toen een dag eerder bleek dat zijn opdrachtgevers ramen in de auto hadden laten zetten en van de werkbus een soort personenauto hadden gemaakt.
Uit onderzoek van de telefoon van de verdachte blijkt dat hij in de ten laste gelegde periode veelvuldig heeft gezocht naar adressen voor de aankoop van onderdelen voor een Peugeot Partner. Daarnaast is 158 keer gezocht op de zoekterm ‘Maasvlakte’ en zijn meerdere zoekslagen gemaakt die betrekking hebben op (hard)drugs.
De verdachte heeft ter zitting erkend dat hij eerder een aantal malen met een Peugeot Partner het [bedrijf] -terrein op is gereden. Ook heeft hij verklaard dat hij een ruimte in de aangetroffen Peugeot heeft laten inbouwen en heeft geïnformeerd naar het installeren van een zwaailamp. Volgens de verdachte heeft hij dit alles gedaan voor het uitvoeren van schilderwerkzaamheden.
De rechtbank acht op basis van voorgenoemde feiten en omstandigheden bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet. Verbouwingen aan de Peugeot Partner, kennelijk met als doel deze geschikt te maken voor onopgemerkt transport op het haventerrein, en hierin aangetroffen kleding en voorwerpen kunnen naar het oordeel van de rechtbank in onderling verband en ook in het licht van de afgeluisterde gesprekken niet anders dan als drugsgerelateerd worden beschouwd. Het is een feit van algemene bekendheid dat via het haventerrein met grote regelmaat containers met drugs het land worden binnengesmokkeld, die door uithalers uit de containers worden gehaald. Daarbij wordt gereedschap gebruikt om de containers open te maken. Door de verdachte gegeven alternatieve lezingen bij individuele bevindingen uit het opsporingsonderzoek, moeten naar het oordeel van de rechtbank vanwege de evident drugsgerelateerde samenhang als niet geloofwaardig terzijde worden geschoven.
Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat de verdachte zodanig intensief heeft samengewerkt met anderen dat hij als medepleger moet worden aangemerkt.
5.2.3.
Conclusie
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich tezamen en in vereniging met anderen heeft schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet.
5.3.
Vrijspraak feit 3 (witwassen)
5.3.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde witwashandelingen onder gedachtestreepje 1 tot en met 6 en 9 wettig en overtuigend bewezen. De verdachte en zijn partner, de [medeverdachte 2] , hadden in de ten laste gelegde periode geen inkomsten die de contante stortingen en uitgaven kunnen verklaren. Tegen de verdachte bestaat daarnaast de verdenking dat hij zich begeeft in de verdovende middelen-economie. Onder die omstandigheden mag van de verdachte en/of zijn medeverdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand onaannemelijke verklaring worden verlangd.
Voor de contante storting van € 9.500,00 heeft de verdachte geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand onaannemelijke verklaring gegeven. Aan de verklaring van zijn broer, dat deze broer de gebruiker zou zijn van de ING-rekening, dient geen waarde te worden gehecht. Over het aantreffen van het contante geldbedrag van € 2 .770,00 in de woning heeft de medeverdachte geen verklaring willen geven bij de politie. De verdachte heeft verklaard, dat hij dit geld had gepind en vervolgens in een café heeft gewisseld; deze verklaring is ongeloofwaardig. Dat geldt ook voor de verklaring van de verdachte dat hij forse geldbedragen contant heeft geleend van de [getuige 2] (€ 50.000,00) en [getuige 3] (€ 40.000,00) om ‘goed van te kunnen leven’ en op vakantie te kunnen gaan.
De verklaring van de verdachte dat hij ongeveer € 30.000,00 aan contanten heeft gekregen als cadeau voor het huwelijksfeest is niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Voorafgaand aan de bruiloft is echter door de verdachte en de medeverdachte een bedrag betaald van € 10.000,00. Van het bedrag van € 38.288,75 (gedachtestreepje 6) op de tenlastelegging acht de officier van justitie daarom bewezen dat € 10.000,00 van misdrijf afkomstig is.
De officier van justitie verzoekt de verdachte voor de gedachtestreepjes 7, 8, 12 en 13 partieel vrij te spreken, aangezien de hierbij door de verdachte en/of de medeverdachte gegeven verklaringen niet op voorhand onaannemelijk moeten worden geacht.
5.3.2.
Beoordeling
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de genoemde feiten en omstandigheden (onverklaarbare uitgaven en stortingen, verdenking van drugsgerelateerde delicten van de verdachte) een vermoeden van witwassen rechtvaardigen. In dat geval mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de in beslag genomen voorwerpen. Deze verklaring dient voldoende concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand volstrekt onwaarschijnlijk te worden geacht. De vraag of de verdachte daarin is geslaagd, zal de rechtbank hierna voor de verschillende onderdelen van de tenlastelegging bespreken.
Wat betreft de contante storting van € 14.210,00 (gedachtestreepje 2 ) vindt naar het oordeel van de rechtbank de verklaring van de verdachte voldoende steun in de verklaring van zijn broer. De rechtbank betrekt daarbij de omstandigheid dat bij opheffing van deze rekening, het restbedrag door ING-bank is teruggeboekt aan deze broer – en niet aan de verdachte. Hieruit kan worden afgeleid dat kennelijk de broer de feitelijke gebruiker was van deze rekening. De verdachte wordt van dit onderdeel vrijgesproken.
Dat de verdachte en de medeverdachte een substantieel bedrag in contanten hebben ontvangen als cadeau bij hun huwelijk acht de rechtbank, met de officier van justitie en de verdediging niet onwaarschijnlijk. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank echter onvoldoende bewijs dat een deel van het geldbedrag onder de gedachtestreepjes 5 en 6 op de tenlastelegging wèl van misdrijf afkomstig zou zijn. Hetzelfde geldt voor de beide aanbetalingen voor een bruidsjurk, genoemd onder 7 en 8. De verdachte wordt van deze onderdelen van de tenlastelegging eveneens vrijgesproken.
De resterende stortingen en uitgaven op de tenlastelegging belopen in totaal een bedrag van ongeveer € 50.000,00. De verdachte en de medeverdachte hebben hierover een aantal verklaringen afgelegd. De verdachte heeft verklaard dat hij twee geldleningen heeft afgesloten met [getuige 2] en [getuige 3] en heeft hiervan stukken overgelegd. Beide getuigen bevestigen deze lening. De medeverdachte heeft verklaard dat zij over veel contant geld beschikte, omdat zij soms forse giften van haar familie ontving. Een zus, de moeder en een tante van de medeverdachte hebben hierover (deels onder ede) bij de rechter-commissaris een verklaring afgelegd die haar verklaring ondersteunt. De zus heeft verklaard dat zij onder andere een gift van € 7.5000,00 heeft gedaan en dat zij vaker luxe goederen aan de medeverdachte gaf, en de tante heeft verklaard dat zij 20.000,00 pond aan de medeverdachte heeft gegeven.
De rechtbank is van oordeel dat de uitleg van de verdachte en zijn medeverdachte over hun vermogenspositie, afgezet tegen de omvang van het in totaal ten laste gelegde witwasbedrag, als voldoende concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk moet worden aangemerkt. Hoewel de rechtbank de hierbij geplaatste kanttekeningen en vragen van de officier van justitie begrijpt – ook in het licht van het onder 2 bewezen verklaarde feit –, had het op de weg van het Openbaar Ministerie gelegen om dit eventueel nader te onderzoeken. Dat is niet gebeurd, hoewel daarvoor voldoende tijd beschikbaar was.
Aldus is niet aannemelijk geworden dat de stortingen en uitgaven zijn gedaan met middelen die een criminele herkomst hebben, zodat voor dit feit vrijspraak dient te volgen.
5.3.3.
Conclusie
Het onder 3 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
5.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Feit 2
hij in de periode van 1 september 2019 tot en met 10 januari 2020, te Rotterdam ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, meermalen, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van één of meer hoeveelhe(i)d(en) van één of meer middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,voor te bereiden en te bevorderen,
voorwerpen en (vervoer)middelenvoorhanden heeft gehad en zich eof meer anderengelegenheid en middelen tot het plegen van die feiten heeft verschaft, immers hebben verdachte en zijn mededaders (onder andere) meermalen:
‐ een voertuig Peugeot Partner (met [kenteken 2] ) voorhanden gehad gelijkend op een bedrijfsvoertuig van overslagbedrijf [bedrijf] ;
‐ een zwaailamp voorhanden gehad en
(laten
)inbouwen in dat voertuig;
‐ opdracht gegeven om een verborgen ruimte te laten inbouwen in een voertuig;
‐ kleding gelijkend op bedrijfskleding van overslagbedrijf [bedrijf] voorhanden gehad;
‐ een of meerdere telefoongesprekken gevoerd waarin wordt gesproken over een klus van 180 kilogram en 180 stuks,
waarvan verdachte en zijn mededaderswisten of ernstige reden hadden te vermoeden dat die bestemd waren tot het plegen van de hierboven bedoelde feiten;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
feit 2 : om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen voorwerpen en vervoermiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, in vereniging gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor drugsgerelateerde strafbare feiten. De verdachte heeft daarmee de handel in harddrugs gefaciliteerd en bevorderd. Harddrugs vormen een gevaar voor de volksgezondheid. De handel in harddrugs gaat bovendien direct dan wel indirect gepaard met andere vormen van (zware) criminaliteit, waaronder ook ernstige geweldsdelicten. Dit alles heeft de laatste jaren in ernstige en toenemende mate geleid tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Uit het strafblad van de verdachte van 8 juli 2025 blijkt dat hij eerder is veroordeeld en hoger beroep heeft ingesteld in een andere strafzaak ter zake van soortgelijke strafbare feiten.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur daarvan gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling van de zaak in eerste aanleg dient te zijn afgerond binnen twee jaar. Bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld de ingewikkeldheid van de zaak, kunnen aanleiding zijn om daarvan af te wijken.
De redelijke termijn is in dit geval gestart op 10 januari 2020, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. Tot aan dit vonnis is een periode van ruim vijf jaren verstreken. Omdat er in deze zaak geen sprake is van bijzondere omstandigheden, betekent dit dat de redelijke termijn fors is overschreden.
Met de officier van justitie vindt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, vanwege het tijdsverloop niet passend. Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel, zoals daarnaast gevorderd, ziet de rechtbank geen aanleiding. De rechtbank zal aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van gelijke duur als het voorarrest opleggen en acht daarnaast vanwege de ernst en de lucratieve aard van het bewezen verklaarde feit de oplegging van een geldboete van € 20.000,00 passend en geboden.

9.In beslag genomen voorwerpen

9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd tot:
  • teruggave aan de verdachte van de Mercedes met [kenteken 1] (nummer [nummer 3] op de beslaglijst);
  • verbeurdverklaring van de Peugeot [kenteken 2] ( [nummer 1] op de beslaglijst) en van het geld (nummers [nummer 7] , [nummer 8] en [nummer 6] op de beslaglijst);
  • onttrekking aan het verkeer van de telefoon Aquaris ( [nummer 2] op de beslaglijst);
  • teruggave aan de verdachte van de overige voorwerpen op de beslaglijst.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om teruggave van alle voorwerpen aan de verdachte, met uitzondering van de Peugeot Partner.
9.3.
Beoordeling
De in beslag genomen Peugeot [kenteken 2] ( [nummer 1] op de beslaglijst) zal verbeurd worden verklaard. Het bewezenverklaarde feit is met betrekking tot dit voorwerp begaan.
De in beslag genomen telefoon Aquaris ( [nummer 2] op de beslaglijst) zal worden onttrokken aan het verkeer. Het bewezenverklaarde feit is met behulp van voornoemd voorwerp begaan en voorbereid.
Omdat de verdachte wordt vrijgesproken van de feiten onder 1 en 3 zal ten aanzien van de overige in beslag genomen voorwerpen een last tot teruggave aan de verdachte worden gegeven.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 23, 24c, 33, 33a, 36b, 36c, 47, 63 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging voor zover het betreft: een contant geldbedrag van in totaal € 32.500,00 en de Mercedes A45 AMG met [kenteken 1] (gedachtestreepjes 10 en 11 op de tenlastelegging);
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 329 dagen, alsmede tot een
geldboete van €20.000,00 (twintigduizend euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door
135 dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd: 1 STK Personenauto [kenteken 2] ( [nummer 1] );
- verklaart onttrokken aan het verkeer: 1 STK telecommunicatie Aquarus ( [nummer 2] );
- gelast de teruggave aan de verdachte van de voorwerpen die vermeld staan onder [nummer 3] tot en met [nummer 4] en [nummer 5] tot en met [nummer 6] .
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.L. van Mulbregt, voorzitter,
en mrs. H.J. de Kraker en A.B. Baumgarten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.J.H. Mooren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 januari 2019, op de Westerschelde en/of de Noordzee, althans de Nederlandse wateren en/of te Beverwijk en/of
Rotterdam en/of Velsen‐Noord (gemeente Velsen) en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
één of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of één of meer andere middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 januari 2019 te Beverwijk en/of Rotterdam en/of Velsen‐Noord (gemeente Velsen) en/of (elders) in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen van één of meer hoeveelhe(i)d(en)van een materiaal bevattende cocaïne en/of van één of meer andere middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
‐ een voertuig Peugeot Partner met [kenteken 3] voorhanden heeft gehad waarvan de
(uiterlijke) kenmerken zodanig waren aangepast als ware het een bedrijfsvoertuig van overslagbedrijf [bedrijf] , en/of
‐ zich heeft voorgedaan als medewerker van overslagbedrijf [bedrijf] , en/of
‐ zich als bestuurder van voertuig Peugeot Partner met [kenteken 3] (onbevoegd) op het terrein van overslagbedrijf [bedrijf] gevestigd aan [adres 3] te [plaats 2] heeft begeven, en/of
‐ zich op het terrein van overslagbedrijf [bedrijf] heeft begeven naar de locatie waar de container met [containernummer] zich op dat moment bevond ( [stack] ), en/of
‐ de verzegeling van de container met [containernummer] heeft verbroken, althans deze container heeft geopend, en/of
‐ zaagsneden heeft gemaakt in een triplex houten kist welke zich bevond in de container met [containernummer] , althans werkzaamheden heeft verricht om deze kist te openen, terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2019 tot en met 10 januari 2020, te Rotterdam en/of (elders) in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, meermalen, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van één of meer hoeveelhe(i)d(en) van één of meer middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
(een) voorwerp(en) en/of (vervoer)middel(en) voorhanden heeft gehad en/of zich en/of een of meer
ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft verschaft/getracht te verschaffen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (onder andere) meermalen, althans eenmaal:
‐ een voertuig Peugeot Partner (met [kenteken 2] ) aangekocht en/of voorhanden gehad gelijkend op een bedrijfsvoertuig van overslagbedrijf [bedrijf] ;
‐ een zwaailamp aangekocht en/of voorhanden gehad en ingebouwd en/of laten inbouwen in dat voertuig;
‐ (opdracht gegeven om) een verborgen ruimte ingebouwd/ (te) laten inbouwen in een voertuig;
‐ (kleding gelijkend op) bedrijfskleding van overslagbedrijf [bedrijf] voorhanden gehad;
‐ een of meerdere telefoongesprek(ken) gevoerd waarin wordt gesproken over een klus van 180 kilogram en 180 stuks,
waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat die bestemd was/waren tot het plegen van het/de hierboven bedoelde feit(en);
Feit 3
hij, in of omstreeks de periode van 31 augustus 2017 tot en met 10 januari 2020, te Rotterdam althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, hierin bestaande dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s), van een of meerdere voorwerp(en), te weten:
‐ Een geldbedrag van in totaal EUR 9.500,00 aan contante stortingen op een bankrekening;
‐ Een geldbedrag van in totaal EUR 14.210,00 aan contante stortingen op een bankrekening;
‐ Een geldbedrag van in totaal EUR 30.495,00 aan contante stortingen op een bankrekening;
‐ Een contant geldbedrag van in totaal EUR 2 .770,00;
‐ Een contant geldbedrag van in totaal EUR 6.833,23 aangewend voor een huwelijksfeest;
‐ Een contant geldbedrag van in totaal EUR 38.288,75 aangewend voor een huwelijksfeest;
‐ Een contant geldbedrag van in totaal EUR 3.551,40 aangewend voor bruidsjurk;
‐ Een contant geldbedrag van in totaal EUR 1.240,00 aangewend voor de aanbetaling van een bruidsjurk;
‐ Een contant geldbedrag van in totaal EUR 10.104,50 aangewend voor een vakantie in Turkije;
‐ Een contant geldbedrag van in totaal EUR 32.500,00 aangewend voor de aanschaf van een Mercedes A45 AMG ( [kenteken 1] );
‐ Een Mercedes A45 AMG met [kenteken 1] ;
‐ Een contant geldbedrag van EUR 1.159,00 aangewend voor de aankoop van een telefoon van het merk Apple (iPhone XS);
‐ Een contant geldbedrag van EUR 1.428, 98 aangewend voor de aankoop van een telefoon van het merk Apple (iPhone 11 pro max);
althans van enig(e) voorwerp(en)
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of verborgen en/of verhuld heeft wie de
rechthebbende(n) op bovenomschreven voorwerp(en)is/was en/of wie bovenomschreven
voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben (gehad), en/of dit/deze voorwerp(en) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van bovenomschreven voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en), althans redelijkerwijze moest(en) vermoeden, dat de/het hiervoor genoemde voorwerp(en)‐ onmiddellijk of middellijk – (deels) afkomstig was/waren uit enig misdrijf;