ECLI:NL:RBROT:2025:9139

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
10.012486.25
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldigverklaring van verdachte voor het medeplegen van ontploffingen met vuurwerk en bezit van een vuurwapen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die is berecht onder het adolescentenstrafrecht. De verdachte is schuldig bevonden aan het medeplegen van het doen ontploffen van vuurwerkbommen op twee verschillende locaties in Rotterdam en Amsterdam, alsook aan het bezit van een vuurwapen. De ontploffingen hebben levensgevaar opgeleverd voor omwonenden. De rechtbank legt een jeugddetentie op van 365 dagen, waarvan 258 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 150 uur, bestaande uit een leerstraf en een werkstraf. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de samenleving in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt na zijn schorsing. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten en staat open voor hulpverlening. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder begeleiding door de jeugdreclassering en een locatieverbod voor de gemeente waar de feiten zich hebben voorgedaan. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10.012486.25
Datum uitspraak: 7 juli 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam , meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 2005,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] [postcode] [plaats 1] ,
raadsman mr. E.G.S. Roethof, advocaat te [plaats 1] .

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 juni 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L. Goudzwaard heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 16 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond;
  • veroordeling van de verdachte tot de onvoorwaardelijke leerstraf So Cool.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft, kort gezegd, aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte betrokken is geweest bij de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten. Ook is niet gebleken dat de explosies daadwerkelijk levensgevaar hebben opgeleverd. Subsidiair voert de raadsman ten aanzien van feit 3 aan dat de rol van de verdachte van onvoldoende gewicht is om te kunnen spreken van medeplegen van het feit. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht een straf op te leggen waarbij de verdachte niet terug in detentie hoeft. Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman aangevoerd dat niet vast is komen te staan dat de verdachte wist dat er een vuurwapen zat in de tas die hij voor een vriend bewaarde. Nu er geen sprake is van wetenschap, heeft de verdachte het wapen niet in juridische zin voorhanden gehad.
4.1.2.
Beoordeling
Feiten 1 en 2
Op 8 oktober 2024 omstreeks 04:20 uur vond een ontploffing plaats aan de [adres 2] te [plaats 2] . Door de druk van de explosie waren de deuren van de woningen met huisnummers [huisnummer 1] en [huisnummer 2] eruit geblazen. De plafondplaten in het portiek waren als gevolg van de druk van de explosie omhoog gedrukt. In de woning met nummer [huisnummer 1] was de schade enorm. Zo was de vloer naast de voordeur verzakt en gescheurd en waren er ruiten gesprongen en gebarsten. Daarnaast was met zwarte spuitverf de tekst ‘dood aan dieven’ op de wand van het portiek geschreven.
Uit camerabeelden blijkt dat een rode Renault Modus (hierna: de auto) vlak voor de ontploffing om de hoek van de plaats delict parkeert. Twee personen, waaronder NN01 met fel oranje handschoenen aan, stappen uit met een tasje en lopen de [straat 1] in. Een derde persoon, de bestuurder, blijft achter bij de auto. Een aantal minuten later rennen de twee personen vanuit de [straat 1] terug naar de auto, nu zonder tasje. Zij stappen in de auto en deze rijdt vervolgens weg.
De bestuurder van de auto wordt door de politie geïdentificeerd als [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ). De auto staat op naam van zijn zus en wordt de dag na de ontploffing op naam van [medeverdachte] overgeschreven. De telefoon van [medeverdachte] volgt de nacht van de ontploffing de route van de auto van [plaats 1] – [plaats 2] – [plaats 3] – [plaats 4] en de A4. De bestuurder van de auto is die nacht om 00.47 uur te zien op camerabeelden van een tankstation in [plaats 1] , en deze vertoont sterke gelijkenissen met [medeverdachte] .
Uit zendmastgegevens blijkt dat de telefoon van één van de contacten van [medeverdachte] de nacht van de ontploffing dezelfde route volgt als de telefoon van [medeverdachte] , te weten van [plaats 1] , richting [plaats 2] , naar [plaats 3] . Daarna worden beide telefoons geregistreerd tussen [plaats 3] en [plaats 2] waarna zij, nadat de ontploffing heeft plaatsgevonden, weer aanstralen in de omgeving van de A4. Het bij de telefoon van het contact van [medeverdachte] behorende telefoonnummer staat geregistreerd op naam van de vader van de verdachte en staat in de telefoon van [medeverdachte] opgeslagen onder de naam van de verdachte. Uit opgenomen telefoongesprekken blijkt dat het zeer waarschijnlijk is dat het telefoonnummer in gebruik is bij de verdachte.
Naar aanleiding van deze bevindingen wordt de woning van de verdachte doorzocht. In de schuur van de woning worden onder andere spuitbussen met zwarte verf, een paar fel oranje handschoenen, een revolver en bijbehorende munitie aangetroffen. De verdachte is vervolgens aangehouden. Bij zijn aanhouding droeg de verdachte kleding die sterk overeenkwam met de kleding van NN01 die uit de auto stapte om de hoek van de [straat 1] op de nacht van de ontploffing. Bij het sporenonderzoek uitgevoerd op de oranje handschoenen gevonden in de schuur van de verdachte, wordt een mengprofiel aangetroffen van DNA afkomstig van de verdachte en van [medeverdachte] .
De rechtbank komt op grond van de voornoemde bewijsmiddelen in samenhang bezien tot het oordeel dat het de verdachte is geweest die samen met onder andere [medeverdachte] op 8 oktober 2024 van [plaats 1] naar [plaats 2] is gereisd en en aldaar op de [straat 1] een vuurwerkbom tot ontploffing heeft gebracht en de tekst ‘dood aan de dieven’ heeft aangebracht.
Het verweer van de raadsman, dat de kleding die de verdachte droeg ten tijde van zijn aanhouding niet onderscheidend genoeg is om als bewijs te kunnen dienen dat hij dezelfde persoon is als NN01, wordt verworpen. De bewezenverklaring rust immers niet alleen op dit punt, maar op het geheel van feiten en omstandigheden zoals hierboven weergegeven. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte geen aannemelijke en redengevende verklaring voor deze feiten en omstandigheden heeft gegeven. De op de zitting door de verdachte afgelegde verklaring dat hij in de nacht van de ontploffing zijn telefoon in de auto had laten liggen en dat hij op dat moment niet de gebruiker van de telefoon is geweest, wordt als ongeloofwaardig terzijde geschoven.
Tot slot acht de rechtbank het bewezen dat deze ontploffing levensgevaar heeft opgeleverd. Uit het proces-verbaal forensisch onderzoek blijkt dat de vuurwerkbom enorme schade heeft veroorzaakt rondom en in de woningen. Dit gebeurde op een tijdstip dat de meeste mensen thuis zijn. Het lijdt geen twijfel dat de bewoners van geluk mogen spreken dat zij ten tijde van de ontploffing niet in de buurt van hun voordeur waren.
Feit 3
Op 5 december 2024 wordt, omstreeks 04:56 uur, een vuurwerkbom ter ontploffing gebracht aan [adres 3] te [plaats 1] . Enkele minuten voor de ontploffing is een rode Renault Modus, met hetzelfde kenteken als de Renault Modus die gebruikt is bij het plegen van de feiten 1 en 2, in de nabije omgeving van de ontploffing gesignaleerd door politieagenten. Zendmastgegevens geven aan dat [medeverdachte] tijdens de ontploffing in de buurt is van de [straat 2] . Hij wordt vrijwel één minuut na de ontploffing gebeld door de verdachte. De verdachte gebruikt daarbij hetzelfde telefoonnummer als ten tijde van de feiten 1 en 2. Uit de telefoontap blijkt dat de verdachte fluistert dat hij bij de ‘Appie’ is,dat [medeverdachte] hem snel moet komen ophalen en dat hij in de kofferbak wil. Vervolgens is te horen dat de kofferbak wordt geopend en dat [medeverdachte] zegt dat de kofferbak vol is.
In de uren voorafgaand aan de ontploffing en het uur na de ontploffing stralen de telefoon van de verdachte en de telefoon van [medeverdachte] op meerdere momenten dezelfde zendmasten aan. Deze zendmasten liggen niet dichtbij elkaar, zodat het er sterk op lijkt dat de verdachte een groot deel van de nacht dezelfde route als [medeverdachte] heeft afgelegd. Ter terechtzitting heeft de verdachte bevestigd dat hij die nacht de gebruiker was van het betreffende telefoonnummer, dat hij in de buurt van de ontploffing was, dat hij [medeverdachte] heeft gebeld om hem te komen ophalen en dat hij in de kofferbak van de auto wilde.
De rechtbank komt op grond van het bovenstaande tot het oordeel dat het de verdachte is geweest die samen met [medeverdachte] op 5 december 2024 op de [straat 2] een ontploffing heeft veroorzaakt. De rechtbank komt tot die overtuiging op grond van voornoemde bewijsmiddelen in samenhang bezien en ziet daarbij ook de bewezenverklaring van feit 1 en feit 2 als mede redengevend voor de bewezenverklaring van feit 3.
De raadsman heeft aangevoerd dat de aanwezigheid van de verdachte bij de plaats delict niet kan worden vastgesteld. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij die nacht met andere vrienden op stap was en er een slecht gevoel bij had, waarna hij zich van de situatie wilde distantiëren. Daarom zou hij uit een andere auto zijn uitgestapt en na de ontploffing in contact zijn getreden met [medeverdachte] omdat hij bang was geworden van de harde knal en om die reden graag door [medeverdachte] wilde worden opgehaald. De verdachte is echter, gezien de identieke zendmasten die gedurende de nacht door de telefoons van de verdachte en [medeverdachte] zijn aangestraald, de gehele nacht met [medeverdachte] opgetrokken. Daarbij vond het gesprek tussen de verdachte en [medeverdachte] een minuut na de ontploffing plaats, kort nadat politieagenten de rode Renault Modus zagen rijden in de buurt van de [straat 2] . Daarnaast is het onwaarschijnlijk dat [medeverdachte] zou weten om welke ‘Appie’ het zou gaan als zij op dat moment van bellen voor het eerst contact hadden. Ook kan uit de inhoud van het telefoongesprek met [medeverdachte] niet worden opgemaakt dat de verdachte bang was geworden van een harde knal en om die reden opgehaald wilde worden, zoals de verdachte heeft verklaard. Daar komt bij dat de verdachte geen verklaring heeft gegeven voor de fluisterende toon waarmee hij aan de telefoon sprak en de reden waarom hij graag in de kofferbak wilde plaatsnemen. Dat dit laatste sneller zou zijn dan gewoon instappen als passagier, zoals de verdachte op de zitting heeft verklaard, kan de rechtbank niet volgen. . De alternatieve verklaring van de verdachte is, om voornoemde redenen, naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aannemelijk. De bewegingen en handelingen van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , tezamen met de sterke overeenkomsten in modus operandi tussen dit feit en de feiten 1 en 2 zoals hierboven bewezen verklaard, maakt dat de rechtbank het bewezen acht dat de verdachte in een nauwe en bewuste samenwerking met zijn mededader ook deze vuurwerkbom tot ontploffing heeft gebracht.
Ook hier acht de rechtbank bewezen dat de ontploffing levensgevaar voor personen opleverde. De ontploffing vond plaats bij woningen op een tijdstip dat bewoners doorgaans thuis zijn. Bovendien zouden ook mensen op straat gevaar hebben kunnen lopen. Dat sprake was van levensgevaar wordt nog eens onderstreept door de aangifte waaruit blijkt dat een bewoner tien minuten voor de ontploffing de woning heeft verlaten waarbij de andere bewoner met hem meegelopen is naar de voordeur. Zij zijn derhalve beiden zeer kort op de ontploffing op levensgevaarlijke afstand van de vuurwerkbom geweest.
Feit 4
Bij de doorzoeking van de woning van de verdachte op 20 januari 2025 is in de schuur van de woning een vuurwapen aangetroffen. Het betreft een omgebouwd gas/alarmrevolver, geschikt gemaakt voor het afschieten van kogelpatronen. Hoewel de verdachte tijdens zijn politieverhoor nog aan leek te geven dat hij zich ervan bewust was dat dit vuurwapen bij hem in de schuur lag, kwam de verdachte daar ter terechtzitting op terug. Hij zou hebben bedoeld dat hem dat ten gehore is gekomen na zijn aanhouding. De verdachte verklaarde dat hij de tas bewaarde voor een vriend van hem en niet wist wat de inhoud van die tas was. De rechtbank acht echter wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte dit vuurwapen voorhanden heeft gehad. Het vuurwapen in de schuur van de woning van de verdachte lag gelijk bij de deuropening, los in een open plastic winkeltas. Dat acht de rechtbank voldoende om wetenschap van de aanwezigheid van het wapen aan te nemen.
4.1.3.
Conclusie
De ten laste gelegde feiten zijn wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
feit 1
hij op 8 oktober 2024 te [plaats 2] ,
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door
een stuk zwaar vuurwerk, aan/op de (voor)deur van een woning gelegen aan de [adres 2] te
bevestigen/te plakken, althans in de dichte nabijheid van die woning te
plaatsen en aan te steken, waardoor dat stuk vuurwerk tot ontploffing is gebracht, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de woning aan de [adres 2] en
aangrenzende/nabijgelegen woningen en inboedel van de woning aan de
[adres 2] en
- levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten [slachtoffer 1]
en [slachtoffer 2] en overige personen die zich in/rondom [adres 2]
bevonden te duchten was
feit 2
hij op 8 oktober 2024 te [plaats 2] ,
tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, en met zware mishandeling,
door
- een stuk zwaar vuurwerk,
aan/op de (voor)deur van voornoemde woning te bevestigen/te plakken, althans in
de dichte nabijheid van/voor die woning te plaatsen en aan te steken, waardoor
dat stuk vuurwerk tot ontploffing is gebracht
en
- op de muur in het portiek (waar onder andere die [slachtoffer 1] woonachtig is) de tekst
‘Dood aan dieven’, te spuiten;
feit 3
hij op 5 december 2024 te [plaats 1] ,
tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door
een stuk zwaar vuurwerk, aan/op de (toegangs)deur van een woning gelegen aan [adres 3]
te bevestigen/te plakken, althans in de dichte nabijheid van die woning te
plaatsen en aan te steken, waardoor dat stuk vuurwerk, tot ontploffing is gebracht, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de woning aan [adres 3]
en aangrenzende/nabijgelegen woningen en inboedel van de woning aan
en de inboedel van die
aangrenzende/nabijgelegen woningen,
en
- levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten [slachtoffer 3]
en overige bewoners van de woning en overige personen die zich
in/rondom aan [adres 3] bevonden ,
te duchten was
feit 4
hij op 20 januari 2025 te [plaats 1] ,
een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 van categorie
III, onder 1 van de Wet wapens en munitie,
te weten een revolver (omgebouwd), van het merk BBM, model Olympic 38, kaliber .22LR,
zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver
en voor dat vuurwapen geschikte
munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten
munitie als bedoeld in art 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 3 hulzen
van het kaliber .22LR voorhanden heeft gehad
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander en gevaar voor goederen te duchten is
2.
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling
3.
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander en gevaar voor goederen te duchten is
4.
de eendaadse samenloop van:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft met (een) ander(en) op verschillende momenten midden in de nacht een vuurwerkbom laten afgaan bij de voordeur van twee verschillende woningen. Bij één ontploffing was een van de bewoners net naar werk vertrokken. Diegene is daarmee ternauwernood aan een levensgevaarlijke situatie ontsnapt. Bij de andere ontploffing was de kracht en daarmee het gevaar van de explosie eveneens evident. Het doen ontploffen van de vuurwerkbom heeft een gevaarlijke en angstaanjagende situatie opgeleverd voor de bewoners. Deze strafbare feiten raken niet alleen de veiligheid van de direct betrokkenen, maar veroorzaken ook gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Het zou goed kunnen dat de reeks ontploffingen te maken hebben met een conflict in het criminele circuit, waarbij als pressiemiddel aanslagen of bedreigingen worden gepleegd tegen mensen die niets met het conflict te maken hebben. De rechtbank vindt het zeer kwalijk dat de verdachte hierin een rol heeft gespeeld.
Ook het vuurwapen dat de verdachte voorhanden heeft gehad maakt de samenleving onveiliger. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens levert in de maatschappij een onaanvaardbaar risico op, omdat het bezit van een vuurwapen maar al te gemakkelijk leidt tot het gebruik ervan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 mei 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
De reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 29 april 2025. Daarop volgend heeft Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond een rapport opgesteld gedateerd 19 juni 2025. De rapporten houden het volgende in. De verdachte is na zijn schorsing van [plaats 1] naar [plaats 5] verhuisd om zijn slechte vriendennetwerk achter zich te laten. Sinds de schorsing is hij aan het werk op een bloemenveiling en hij wil die baan graag behouden. De verdachte vindt het moeilijk om onder druk adequate keuzes te maken en kent onvoldoende handelingsalternatieven in zulke situaties. Dit zou mogelijk verband houden met een lichte verstandelijke beperking. Ook wordt hij als financieel kwetsbaar gezien. De verdachte staat open voor hulpverlening voor deze kwetsbaarheden. Er wordt geadviseerd om de verdachte middels het adolescentenstrafrecht te berechten en bij veroordeling bijzondere voorwaarden op te leggen, zijnde begeleiding door de William Schrikker Stichting, invulling van dagbesteding, een contactverbod met de medeverdachte(n), een locatieverbod voor de gemeente [plaats 1] en elektronische monitoring voor maximaal drie maanden. Daarnaast wordt het opleggen van de leerstraf So Cool geadviseerd.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Met de officier van justitie en gelet op de adviezen van de reclassering en Jeugdbescherming is de rechtbank van oordeel dat er voldoende aanknopingspunten zijn om de verdachte middels het adolescentenstrafrecht te berechten.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van jeugddetentie. De rechtbank zal afzien van het opleggen van jeugddetentie langer dan de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De verdachte heeft sinds zijn schorsing een positieve ontwikkeling laten zien en heeft enkele ingrijpende maatregelen genomen, zoals het verhuizen naar [plaats 5] . De rechtbank acht het onwenselijk om deze opwaartse lijn te doorbreken door de verdachte terug in detentie te plaatsen. Nu de reclassering en de Jeugdbescherming begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk achten, zal de rechtbank de voorgenomen jeugddetentie deels voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zullen de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Daarnaast wordt een taakstraf, bestaande uit een combinatie van een werkstraf en een leerstraf opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij/schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 1] ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.481,10 aan materiële schade en een vergoeding van € 5.190,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de materiële schade geheel toe te wijzen en voor de hoogte van de immateriële schade aan te sluiten bij hetgeen is toegekend in de zaak van de medeverdachte, zijnde € 3.000,00. De verdachte en de mededader dienen hoofdelijk aansprakelijk te worden gesteld. Ook is verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, alsmede toekenning van de wettelijke rente.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, en derhalve primair aangevoerd dat de vordering afgewezen dient te worden. Subsidiair heeft de raadsman bepleit het bedrag aan immateriële schade te matigen.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten, rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht, zal de vordering tot vergoeding van materiële schade geheel worden toegewezen. De immateriële schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 3.000,00. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu de verdachte de strafbare feiten, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend, samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 8 oktober 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 4.484,10, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 47, 55, 57, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 157 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 26 van de Wet Wapens en Munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 365 (driehonderdvijfenzestig) dagen;
bepaalt van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 258 (tweehonderdachtenvijftig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, uit te voeren door de William Schrikker Stichting JB/JR
2. de veroordeelde blijft naar zijn werk/dagbesteding gaan volgens rooster;
3. de veroordeelde zal geen contact hebben met de [medeverdachte] , geboren [geboortedatum 2] 2003;
4. de veroordeelde zal zich niet bevinden in de gemeente [plaats 1] , behoudens medische afspraken en in overleg met de (jeugd)reclassering voor de maximale duur van 3 maanden;
5. de veroordeelde werkt mee aan elektronische monitoring om toe te zien op dit locatieverbod voor de maximale duur van 3 maanden;
6. de veroordeelde laat zich behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de (jeugd)reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de (jeugd)reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan (jeugd)reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de (jeugd)reclassering zo vaak en zolang als de (jeugd)reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde (jeugd)reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een combinatie van de leerstraf So Cool en een werkstraf, voor de totale duur van 150 (honderdvijftig) uren, waarbij de jeugdreclassering dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
75 (vijfenzeventig) dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van
€ 4.484,10 (zegge: vierduizendvierhonderdvierentachtig euro en tien cent), bestaande uit € 1.484,10 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 8 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 1] te betalen
€ 4.484,10(hoofdsom,
zegge:
vierduizendvierhonderdvierentachtig euro en tien cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 4.484,10 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
54 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H. Kroon, voorzitter,
en mrs. S.M. den Hollander en L. Postma, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C.A. Speelman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
feit 1
hij op of omstreeks 8 oktober 2024 te [plaats 2] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door
een of meerdere stukken zwaar vuurwerk, althans een of meerdere explosieven,
aan/op de (voor)deur van een woning gelegen aan de [adres 2] te
bevestigen/te plakken, althans in de dichte nabijheid van/voor die woning te
plaatsen en aan te steken, waardoor die/dat stuk(ken) vuurwerk, althans
explosie(f)ven tot ontploffing is/zijn gebracht, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te wetende woning aan de [adres 2] en/of
aangrenzende/nabijgelegen woningen en/of inboedel van de woning aan de
[adres 2] en/of de inboedel van die aangrenzende/nabijgelegen
woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2] en/of overige personen die zich in/rondom [adres 2]
bevonden en/of aangrenzende/nabijgelegen woningen bevindende
perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor een ander of anderen,
te duchten was
feit 2
hij op of omstreeks 8 oktober 2024 te [plaats 2] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of (overige) bewoners van de woning aan de
[adres 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling,
door
- een of meerdere stukken zwaar vuurwerk, althans een of meerdere explosieven
aan/op de (voor)deur van voornoemde woning te bevestigen/te plakken, althans in
de dichte nabijheid van/voor die woning te plaatsen en aan te steken, waardoor
die/dat stuk(ken) vuurwerk, althans explosie(f)ven tot ontploffing is/zijn gebracht
en/of
- op de muur in het portiek (waar onder andere die [slachtoffer 1] woonachtig is) de tekst
‘Dood aan dieven’, te schrijven en/of spuiten;
feit 3
hij op of omstreeks 5 december 2024 te [plaats 1] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door
een of meerdere stukken zwaar vuurwerk, althans een of meerdere explosieven,
aan/op de (toegangs)deur van een woning gelegen aan [adres 3]
te bevestigen/te plakken, althans in de dichte nabijheid van/voor die woning te
plaatsen en aan te steken, waardoor die/dat stuk(ken) vuurwerk, althans
explosie(f)ven tot ontploffing is/zijn gebracht, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te wetende woning aan [adres 3]
en/of aangrenzende/nabijgelegen woningen en/of inboedel van de woning aan
en/of de inboedel van die
aangrenzende/nabijgelegen woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen
en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten [slachtoffer 3]
en/of (overige) bewoners van de woning en/of overige personen die zich
in/rondom aan [adres 3] bevonden en/of
aangrenzende/nabijgelegen woningen bevindende perso(o)n(en), in elk geval
levensgevaar en/of gevaar voor een ander of anderen,
te duchten was
feit 4
hij op of omstreeks 20 januari 2025 te [plaats 1] ,
een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 van categorie
III, onder 1 van de Wet wapens en munitie,
te weten een revolver (omgebouwd), van het merk BBM, model Olympic 38, kaliber .22LR,
zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver
en/of (voor dat vuurwapen geschikte)
munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten
munitie als bedoeld in art 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 3 hulzen
van het kaliber .22LR voorhanden heeft gehad