ECLI:NL:RBROT:2025:9078

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juni 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
11459654 VZ VERZ 24-10508
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindbeschikking loonvordering in arbeidszaak tussen verzoekster en verweerster

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 juni 2025 een eindbeschikking gedaan in een loonvorderingsprocedure. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. G.A.H. Wiekamp, heeft een verzoek ingediend tegen verweerster, vertegenwoordigd door de heer [persoon A]. De procedure is gestart naar aanleiding van een geschil over de betaling van loon en de verstrekking van contactgegevens van getuigen door verweerster. Verweerster heeft geweigerd om de contactgegevens van haar medewerkers te verstrekken, omdat deze medewerkers vreesden voor intimidatie door verzoekster. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de weigering van verweerster niet gerechtvaardigd was, omdat er geen voldoende onderbouwing was voor de vrees voor intimidatie. De kantonrechter heeft de verzoeken van verzoekster toegewezen, waarbij verweerster is veroordeeld tot betaling van het loon van € 2.900,- netto per maand over de periode van 1 oktober 2024 tot 1 april 2025, vermeerderd met vakantietoeslag en wettelijke verhogingen. Daarnaast is verweerster veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.036,-. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat verzoekster direct recht heeft op de betaling, ook als verweerster in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11459654 VZ VERZ 24-10508
datum uitspraak: 6 juni 2025
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoekster] ,
woonplaats: [plaats 1] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. G.A.H. Wiekamp,
tegen
[verweerster] ,
vestigingsplaats: [plaats 2] ,
verweerster,
vertegenwoordigd door: de heer [persoon A] .
De partijen worden hierna ‘ [verzoekster] ’ en ‘ [verweerster] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de tussenbeschikking van 28 april 2025 en de daarin genoemde stukken;
  • de e-mail van de zijde van [verweerster] van 15 mei 2025.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij e-mailbericht van de griffie van 7 maart 2025 heeft de kantonrechter [verweerster] opgedragen om de contactgegevens van de heer [persoon A] , de heer [persoon B] , de heer [persoon C] en mevrouw [persoon D] , allen werkzaam bij [verweerster] , te verstrekken, zodat zij door [verzoekster] kunnen worden opgeroepen als getuigen. [verweerster] heeft aan dat bevel geen gehoor gegeven. In de tussenbeschikking van 28 april 2025 is [verweerster] in de gelegenheid gesteld om de gevraagde gegevens alsnog te verstrekken, dan wel om aan te geven of er redenen zijn waarom zij niet aan dit bevel kan voldoen.
2.2.
[verweerster] heeft niet aan het bevel voldaan. Zij heeft per e-mail aangegeven dat de betreffende medewerkers niet willen dat hun contactgegevens verstrekt worden, omdat zij eerdere communicatie met [verzoekster] als intimiderend hebben ervaren. Naar het oordeel van de kantonrechter is de weigering van [verweerster] om de contactgegevens te verstrekken niet gerechtvaardigd. De redenen daarvan zijn als volgt.
2.3.
Op grond van artikel 6 lid 1 onder c van de Algemene verordening persoonsgegevens heeft [verweerster] geen toestemming van de betreffende medewerkers nodig om aan het bevel te kunnen voldoen. Wel kan het belang van de bescherming van persoonsgegevens onder omstandigheden een gewichtige reden vormen, die rechtvaardigt dat een partij weigert te voldoen aan een bevel tot verstrekking van gegevens. De rechter moet daarbij een afweging maken tussen het belang van de waarheidsvinding en het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen.
2.4.
De kantonrechter begrijpt uit het e-mailbericht van [verweerster] dat de beoogde getuigen vrezen voor intimidatie door [verzoekster] . [verweerster] heeft echter niet uitgelegd op grond waarvan die vrees bestaat en ook niet gemotiveerd gesteld dat die vrees gerechtvaardigd is. Van een gerechtvaardigde vrees voor intimidatie van getuigen is de kantonrechter ook niet gebleken. Als [verzoekster] niet beschikt over de betreffende contactgegevens zal zij waarschijnlijk niet in staat zijn om de betreffende personen op te roepen voor een getuigenverhoor, waardoor de waarheidsvinding ernstig belemmerd zou worden. Het belang van waarheidsvinding gaat daarom in dit geval boven het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken personen.
2.5.
Uit de weigering door [verweerster] maakt de kantonrechter de gevolgtrekking die hij geraden acht. Dat betekent in dit geval het volgende.
[verzoekster] wordt (grotendeels) in het gelijk gesteld
2.6.
Door de weigering van [verweerster] om aan het bevel te voldoen heeft zij [verzoekster] de kans ontnomen om haar stellingen te bewijzen door middel van het horen van getuigen. De kantonrechter verbindt hieraan het gevolg dat de verzoeken van [verzoekster] worden toegewezen op de primaire grond, zonder dat [verzoekster] nader bewijs hoeft te leveren, behoudens dan wel met inachtneming van het navolgende.
2.7.
Zoals overwogen in de tussenbeschikking van 7 februari 2025 is [verzoekster] niet-ontvankelijk in haar verzoek tot vernietiging van het ontslag, omdat vast is komen te staan dat [verweerster] [verzoekster] geen ontslag heeft gegeven.
2.8.
Tijdens de zitting hebben de partijen in de kort gedingprocedure met elkaar afgesproken in een vaststellingsovereenkomst dat [verweerster] over de maanden oktober 2024 tot het einde van de arbeidsovereenkomst (1 april 2025) in elk geval € 1.234,- netto aan [verzoekster] betaalt, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en andere vergoedingen die buiten het normale salaris vallen (emolumenten) en de wettelijke verhoging daarover.
2.9.
In de bovengenoemde vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat [verzoekster] recht heeft op een totaalbedrag van € 5.182,80 aan salaris over de maanden oktober tot en met december 2024 en wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW over deze periode. Bij de berekening van dit bedrag is uitgegaan van een netto maandloon van € 1.234,- in plaats van € 2.900,-. Ervan uitgaande dat partijen met het bedrag van € 5.182,80 een netto bedrag bedoeld hebben, is het bedrag dat partijen aan wettelijke verhoging hebben afgesproken € 1.480,80 netto. Ook over het verschil tussen € 1.234,- netto en € 2.900,- netto moet [verweerster] echter nog de wettelijke verhoging betalen. Verder moet [verweerster] de wettelijke verhoging met betrekking tot de periode van 1 januari tot 1 april 2025 betalen. Gelet op de omstandigheden ziet de kantonrechter aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen. De wettelijke verhoging over het loon over de maanden oktober tot en met december 2024 zal worden gematigd tot in totaal € 2.730,30 netto; dit is inclusief het hiervoor genoemde bedrag van € 1.480,80 netto. De wettelijke verhoging met betrekking tot de periode van 1 januari tot 1 april 2025 zal worden gematigd tot maximaal 25%.
2.10.
De bedragen die [verweerster] in het kader van de bovengenoemde vaststellingsovereenkomst reeds aan [verzoekster] heeft betaald, strekken in mindering op hetgeen zij nog verschuldigd is.
[verweerster] moet de proceskosten betalen
2.11.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerster] , omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgt. De kantonrechter begroot de kosten die [verweerster] aan [verzoekster] moet betalen op € 87,- aan griffierecht, € 814,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dit is totaal € 1.036,- Hier kan nog een bedrag bij komen als de uitspraak wordt betekend.
Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad
2.12.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard omdat [verzoekster] dat heeft gevraagd en [verweerster] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 288 Rv). Dat betekent dat de beschikking meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verklaart [verzoekster] niet-ontvankelijk in haar verzoek tot vernietiging van het ontslag;
3.2.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoekster] van het loon van € 2.900,- netto per maand over de periode vanaf 1 oktober 2024 tot 1 april 2025, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag;
3.3.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoekster] van de volgende bedragen aan wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW:
  • met betrekking tot de periode tot 1 januari 2025, een bedrag van € 2.730,30 netto;
  • met betrekking tot de periode van 1 januari tot 1 april 2025, de wettelijke verhoging over de onder 3.2. toegewezen bedragen, te berekenen volgens de systematiek van de wet en met een maximum van 25%;
3.4.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoekster] van de wettelijke rente over de onder 3.2. en 3.3. toegewezen bedragen vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot de dag dat volledig is betaald;
3.5.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, die aan de kant van [verzoekster] worden begroot op € 1.036,-;
3.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst al het andere af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.A. Vriezen en in het openbaar uitgesproken.
43416