In deze zaak heeft [persoon A] een lening van € 27.000,- verstrekt aan [persoon B], die deze lening zou terugbetalen door werkzaamheden voor [bedrijf A] te verrichten. De samenwerking tussen [persoon B] en [bedrijf A] is per 1 januari 2024 beëindigd, en [bedrijf A] vordert nu het restant van de lening van € 19.591,- met rente en kosten. [persoon B] betwist de vordering en stelt dat de lening niet door [persoon A] is verstrekt, maar door [voormalige handelsnaam A]. Daarnaast heeft [persoon B] een tegeneis ingesteld voor onbetaalde facturen ter hoogte van € 20.531,25. De kantonrechter heeft in conventie [persoon A] in het gelijk gesteld en [persoon B] veroordeeld tot terugbetaling van de lening. De kantonrechter heeft de incassokosten toegewezen en de proceskosten voor rekening van [persoon B] gesteld. In reconventie heeft de kantonrechter [persoon B] een bewijsopdracht gegeven om aan te tonen dat zij de uren heeft gewerkt zoals vermeld op haar facturen. Verdere beslissingen zijn aangehouden.