ECLI:NL:RBROT:2025:9071

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 mei 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
11108890 CV EXPL 24-12897
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hennepkwekerij in bedrijfsruimte en aansprakelijkheid van bestuurders

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder en een huurder van een bedrijfsruimte. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. D.M. Schouten-Hennen, heeft de huurovereenkomst ontbonden omdat de huurder, [gedaagde 1], een hennepkwekerij in het gehuurde pand had geëxploiteerd. De eiseres vorderde betaling van € 60.461,05, bestaande uit een contractuele boete, herstelkosten en huurderving. De gedaagden, waaronder de bestuurders [gedaagde 2] en [gedaagde 3], hebben de vorderingen betwist.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering tot betaling van de contractuele boete van € 10.000,- toewijsbaar is, maar dat [gedaagde 1] de betaalde borg van € 9.982,50 mag verrekenen, waardoor het te betalen bedrag op € 17,50 komt. De vordering tot herstelkosten is afgewezen omdat niet is aangetoond dat er bij oplevering herstelpunten waren. De vordering tot huurderving is toegewezen, omdat de huurovereenkomst door de tekortkoming van [gedaagde 1] eerder is geëindigd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde 1] € 34.200,- aan huurderving moet betalen.

Wat betreft de aansprakelijkheid van de bestuurders, is [gedaagde 2] persoonlijk aansprakelijk gesteld vanwege zijn actieve rol in de hennepkwekerij, terwijl [gedaagde 3] is vrijgesproken van enige betrokkenheid. De proceskosten zijn toegewezen aan de eiseres, die in het gelijk is gesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11108890 CV EXPL 24-12897
datum uitspraak: 9 mei 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres] ,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. D.M. Schouten-Hennen,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

vestigingsplaats: [vestigingsplaats 2] ,
gemachtigde: mr. R.R. Raghoebir,

2. [gedaagde 2] ,

woonplaats: [woonplaats 1] ,
gemachtigde: [persoon A] .,

3. [gedaagde 3] ,

woonplaats: [woonplaats 2] ,
gemachtigde: [persoon A] .,
gedaagden.
De partijen worden ‘ [eiseres] ’, ‘ [gedaagde 1] ’, ‘ [gedaagde 2] ’ en ‘ [gedaagde 3] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaardingen van 7 mei 2024, met bijlagen;
  • het beslagstukkenoverzicht, met bijlagen;
  • het antwoord van [gedaagde 1] ;
  • de brief en mail van de gemachtigde van [eiseres] van 7 maart 2025 en de akte overleggen nadere producties, met bijlagen;
  • de brief van de gemachtigde van [gedaagde 1] , met bijlagen;
  • de spreekaantekeningen van de zijde van [eiseres] ;
  • de spreekaantekeningen van de zijde van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] .
1.2.
Op 21 maart 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • de heer [persoon B] namens [eiseres] , bijgestaan door mr. W. Bond-Stroek namens de gemachtigde;
  • de heer mr. J. Stoker namens de gemachtigde van [gedaagde 1] ;
  • [gedaagde 2] en zijn vader, [gedaagde 3] en mr. G.C. Haulussy namens de gemachtigde.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
Dit vonnis betreft een uitspraak in de hoofdzaak. [gedaagde 1] heeft de bedrijfsruimte aan de [adres] in Geertruidenberg van [eiseres] gehuurd. [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn bestuurders van [gedaagde 1] . In deze zaak eist [gedaagde 1] betaling van € 60.461,05 met rente en om gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten met rente. De reden daarvan is dat [gedaagde 1] volgens [eiseres] heeft gewanpresteerd als huurder en onrechtmatig heeft gehandeld en de bestuurders [gedaagde 2] en [gedaagde 3] jegens haar onrechtmatig hebben gehandeld door een hennepkwekerij te exploiteren in het gehuurde. Naar aanleiding van de op 15 februari 2024 in het pand aangetroffen hennepkwekerij heeft [eiseres] de huurovereenkomst ontbonden. Het gevorderde bedrag bestaat uit een contractuele boete, herstelkosten en huurderving.
2.2.
Gedaagden zijn het niet eens met de eis. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover dat van belang is voor de beoordeling, verder ingegaan.
2.3.
De eisen ten aanzien van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden gedeeltelijk toegewezen. Ten aanzien van [gedaagde 3] worden de eisen afgewezen. Hierna wordt toegelicht waarom.
Ten aanzien van [gedaagde 1]
Contractuele boete
2.4.
Dit deel van de eis wordt toegewezen, maar [gedaagde 1] mag de borg wel in mindering brengen op het bedrag dat zij aan [eiseres] moet betalen. De kantonrechter licht dit als volgt toe.
2.5.
Vast staat dat [eiseres] en [gedaagde 1] zijn overeengekomen dat de huurder in geval van het kweken van hennep in het gehuurde, zoals in deze zaak is geconstateerd, een onmiddellijk opeisbare boete van € 10.000,- moet betalen (artikel 11.1 van de huurovereenkomst). [gedaagde 1] vindt dit bedrag bovenmatig hoog, maar zij heeft niet uitgelegd waarom toepassing van het boetebeding volgens haar in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. De kantonrechter ziet daarom, mede gelet op de ernst van de (erkende) tekortkoming en de gevolgen daarvan voor de verhuurder, geen aanleiding om de boete te matigen.
2.6.
[gedaagde 1] mag de bij aanvang van de huurrelatie betaalde borg van € 9.982,50 verrekenen met de contractuele boete. Een waarborgsom is bedoeld voor het geval de verhuurder aan het einde van de huurovereenkomst nog een openstaande vordering op de huurder heeft. Daarvan is in dit geval sprake. Na verrekening komt het boetebedrag dat [gedaagde 1] nog aan [eiseres] moet betalen op € 17,50.
Herstelkosten
2.7.
Dit deel van de eis wordt afgewezen, omdat niet vast is komen te staan dat er bij de oplevering op 1 maart 2024 nog herstelpunten waren. Tot het moment van oplevering had [eiseres] , [gedaagde 1] in de gelegenheid moeten stellen de eventuele gebreken en/of schade zelf te (laten) herstellen. Pas als dan bij de oplevering blijkt dat [gedaagde 1] dit niet naar behoren heeft gedaan, mag [eiseres] de herstelkosten op [gedaagde 1] verhalen. Op grond van artikel 22.7 van de toepasselijke algemene bepalingen dient het gehuurde voor het einde van de huurovereenkomst of het gebruik gezamenlijk te worden geïnspecteerd en dient daarvan een rapport te worden opgemaakt. Dat laatste is niet gebeurd. Daarom kan niet worden vastgesteld dat [gedaagde 1] het gehuurde niet correct heeft opgeleverd; dat wil zeggen in de staat die bij aanvang van de huur in het proces-verbaal van oplevering is beschreven (artikel 22.1 van de algemene bepalingen) of, bij gebreke daarvan, in goed onderhouden staat, zonder gebreken en vrij van schade (artikel 22.2 van de algemene bepalingen). Dit komt voor risico van [eiseres] .
2.8.
[eiseres] heeft nog verwezen naar haar factuur van 27 februari 2024 waarin een aantal werkzaamheden worden opgesomd, maar deze factuur dateert van twee dagen vóór de daadwerkelijke oplevering van het gehuurde (op 1 maart 2024) en is bovendien eenzijdig opgesteld door [eiseres] . Dat de factuur desondanks als een bindend rapport moet worden beschouwd is niet gesteld en, bij gebreke van een aangetekende brief aan [gedaagde 1] zoals bedoeld in artikel 22.8 van de algemene voorwaarden, ook niet gebleken. Deze factuur kan daarom niet als uitgangspunt worden genomen voor het vaststellen van verschuldigdheid en de hoogte van de herstelkosten. Ook de door [eiseres] overgelegde foto’s, die niet van een datum zijn voorzien, bieden onvoldoende aanknopingspunten om tot de conclusie te kunnen komen dat [gedaagde 1] het bedrijfspand niet naar behoren heeft opgeleverd.
Huurderving
2.9.
Dit deel van de eis wordt toegewezen. Vanwege de tekortkoming van [gedaagde 1] is de huurrelatie al per 1 maart 2024 tot een einde gekomen, terwijl de overeenkomst was gesloten voor de periode tot en met februari 2025. In beginsel moet [gedaagde 1] de huurtermijnen tot de overeengekomen einddatum van de overeenkomst aan [eiseres] betalen, maar op [eiseres] rust wel de verplichting om haar schade te beperken door de bedrijfsruimte, indien mogelijk, weer te verhuren aan een nieuwe huurder. Op basis van de door [eiseres] overgelegde stukken is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende gebleken dat zij heeft geprobeerd een nieuwe huurder voor het pand te vinden door de bedrijfsruimte via een makelaar weer te huur aan te bieden, maar dat dit niet voor de oorspronkelijke einddatum van de huurovereenkomst is gelukt. Verder heeft [eiseres] onbetwist gesteld dat zij moest wachten met het opnieuw te huur aanbieden van de bedrijfsruimte tot de sluiting van het pand door de gemeente opgeheven of van de baan zou zijn. Het is immers niet te verwachten dat een nieuwe huurder bereid is om een huurovereenkomst aan te gaan als hij weet dat het pand nog voor enige tijd gesloten gaat worden. Gelet op deze omstandigheden moet [gedaagde 1] de huurtermijnen tot en met de einddatum betalen, zijnde € 34.200,- in totaal (12 maanden × € 2.850,- exclusief btw).
Incassokosten en rente
2.10.
Als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt € 1.117,18 (exclusief btw) toegewezen. De kantonrechter ziet aanleiding om de afgesproken vergoeding te matigen tot het bedrag waarop [eiseres] recht heeft volgens het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (artikel 242 Rv). [eiseres] heeft niet gesteld dat de werkelijke kosten hoger waren en dat het redelijk was om deze kosten te maken.
2.11.
De rente wordt toegewezen, omdat [eiseres] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en gedaagden dat niet hebben betwist.
Ten aanzien van [gedaagde 2] en [gedaagde 3]
2.12.
Als een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is in beginsel alleen de vennootschap zelf aansprakelijk voor de eventuele schade. Van persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder, naast de aansprakelijkheid van de vennootschap, kan alleen sprake zijn indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
2.13.
[gedaagde 2] erkent dat hij persoonlijk betrokken was bij de hennepkwekerij en is in een strafrechtelijke procedure veroordeeld als medeplichtige. Met zijn handelwijze heeft [gedaagde 2] actief toegelaten dat [gedaagde 1] een van haar verbintenissen uit hoofde van de huurovereenkomst heeft geschonden. De ernst van de tekortkoming en de actieve rol die [gedaagde 2] hierin heeft vervuld is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende om tot de conclusie te komen dat hem persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Niet alleen [gedaagde 1] wordt daarom veroordeeld tot betaling van de voornoemde bedragen, maar ook [gedaagde 2] .
2.14.
Dat is anders ten aanzien van [gedaagde 3] . Niet gebleken is dat [gedaagde 3] op de hoogte was van de hennepkwekerij, dat hij persoonlijk betrokken was bij de exploitatie daarvan of anderszins een actieve rol heeft vervuld. Hij heeft in dat kader onbetwist gesteld dat hij in een strafrechtelijke procedure is vrijgesproken. Dat [gedaagde 3] persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, is daarom niet vast komen te staan. Gelet daarop worden de eisen ten aanzien van [gedaagde 3] afgewezen.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] moeten de proceskosten betalen
2.15.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgen (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (hoofdelijk) aan [eiseres] moeten betalen op € 228,83 aan dagvaardingskosten, € 1.409,- aan griffierecht, € 2.445,- aan salaris voor de gemachtigde (3 punten × € 815,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 4.217,83. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen. De beslagkosten worden afgewezen, omdat [eiseres] niet heeft gespecificeerd welke kosten zij vordert en dit ook niet op eenvoudige wijze vast te stellen is op basis van de overgelegde stukken.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.16.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiseres] dat eist en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] daar geen bezwaar tegen hebben gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , hoofdelijk, om aan [eiseres] te betalen € 34.217,50 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , hoofdelijk, in de proceskosten, die aan de kant van [eiseres] worden begroot op € 4.217,83 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Kolk en in het openbaar uitgesproken.
43416