Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de tussenbeschikking van 5 juni 2025 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- de brief van [verzoekster] van 20 juni 2025;
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 juli 2025 uitspraak gedaan in een ontbindingsverzoek van een werkgever, aangeduid als verzoekster, tegen een werknemer, aangeduid als verweerder. De verzoekster had een ontbindingsverzoek ingediend op basis van een incident waarbij de werknemer zou zijn beschuldigd van seksueel grensoverschrijdend gedrag. De kantonrechter had eerder in een tussenbeschikking op 5 juni 2025 de verzoekster in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van het gestelde incident. Echter, verzoekster heeft besloten geen nader bewijs te leveren en heeft de e-grond, die betrekking heeft op het incident, laten vervallen. Hierdoor bleef alleen de g-grond over, die betrekking heeft op een verstoorde arbeidsverhouding.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen redelijke grond is voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De verzoekster heeft geen concrete feiten of omstandigheden aangedragen die een verstoring van de arbeidsrelatie zouden rechtvaardigen. De kantonrechter heeft benadrukt dat het gestelde incident moet worden weggedacht, omdat er geen bewijs voor is geleverd. De kantonrechter heeft ook opgemerkt dat de werknemer zich heeft verzet tegen de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en heeft aangegeven terug te willen keren naar zijn werkplek.
De kantonrechter heeft het ontbindingsverzoek afgewezen en geoordeeld dat de verzoekster de proceskosten moet betalen, omdat zij grotendeels ongelijk heeft gekregen. De proceskosten zijn begroot op € 949,-. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. G.A. Vriezen.