ECLI:NL:RBROT:2025:9034

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
FT RK 25/294
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan reële pogingen tot minnelijk akkoord met schuldeisers

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 juli 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling (WSNP) van verzoekster. De rechtbank ontving op 20 februari 2025 het verzoekschrift, waarna een mondelinge behandeling plaatsvond op 9 juli 2025. Verzoekster, die een aanzienlijke schuldenlast heeft van € 175.236,02, heeft geen reële poging gedaan om tot een minnelijk akkoord met haar schuldeisers te komen. De rechtbank oordeelde dat verzoekster onvoldoende had aangetoond dat zij in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen. Ondanks een stabiel inkomen en een lopend loonbeslag, heeft verzoekster niet aangetoond dat zij niet in staat is om haar schulden te voldoen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster eerder al niet-ontvankelijk was verklaard in een vergelijkbaar verzoek en dat zij sindsdien geen deugdelijke pogingen heeft ondernomen om tot een buitengerechtelijke regeling te komen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat verzoekster haar pensioenaanspraak niet heeft meegenomen in haar onderhandelingen met schuldeisers, wat een belangrijke factor is in haar financiële situatie. De rechtbank concludeert dat er geen reële mogelijkheden zijn voor verzoekster om tot een buitengerechtelijke regeling te komen en verklaart haar daarom niet-ontvankelijk in haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
verzoek toepassing schuldsanering: niet-ontvankelijk
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 16 juli 2025
[verzoekster] ,
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

De rechtbank heeft op 20 februari 2025 een verzoekschrift met bijlagen ontvangen tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De mondelinge behandeling van het verzoekschrift is bepaald op 9 juli 2025.
Ter zitting van 9 juli 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • mevrouw [verzoekster] , verzoekster;
  • mevrouw [persoon A] , schuldhulpverlener bij Stroomopwaarts.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

Achtergrond
Volgens de aan de rechtbank overgelegde schuldenlijst is sprake van een totale schuldenlast van € 175.236,02. Die schuldenlast bestaat uit een schuld van € 64,- aan de Belastingdienst en een schuld van € 175.236,02 aan de heer [persoon B] . Laatstgenoemde is de ex-partner van verzoekster met wie zij in gemeenschap van goederen was gehuwd en van wie zij in 2013 is gescheiden.
De schuld aan de ex-partner ziet, blijkens de overgelegde stukken, op een huwelijkse schuld die door hem is voldaan en die betrekking heeft op (onder andere) de restschuld na verkoop van de voormalige echtelijke woning. Verzoekster is gehouden de helft van die huwelijkse schuld aan hem te vergoeden. Maandelijks wordt er middels loonbeslag door verzoekster een bedrag van ongeveer € 1.200,- afgedragen aan de heer [persoon B] . Middels dit loonbeslag heeft verzoekster al een deel van haar aandeel in de oorspronkelijke huwelijkse schuld aan haar ex-partner voldaan. Thans resteert volgens de berekening van verzoekster nog genoemd bedrag van € 150.349,69, waarbij zij de verschuldigde wettelijke rente buiten beschouwing heeft gelaten.
Verzoekster heeft in haar eigen verklaring gesteld dat zij een aandeel in het ouderdomspensioen heeft van haar ex-partner. De waarde van die aanspraak is in 2021 door een pensioenadviseur geschat op (ongeveer) € 343.000,- en is groter dan haar aandeel in de huwelijkse schuld. Uit de stukken volgt dat de ex-partner in 2034 de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.
Bij vonnis van deze rechtbank van 3 oktober 2024 is verzoekster in haar verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling niet-ontvankelijk verklaard.
Naar het oordeel van de rechtbank was niet gebleken dat er geen reële mogelijkheden
zijn dat verzoekster tot een buitengerechtelijke regeling komt met haar crediteuren en heeft bepaald dat daartoe eerst een reële poging dient te doen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het in de rede had gelegen te beproeven of tot een regeling kan worden gekomen waarin de pensioenaanspraak van verzoekster op het ouderdomspensioen van de heer [persoon B] was betrokken. Daarnaast heeft de rechtbank verzoekster erop gewezen dat in een volgend WSNP-verzoek aandacht dient te worden besteed aan de vraag of verzoekster, gezien de pensioenaanspraak die zij heeft - zodra de heer [persoon B] in 2034 de pensioengerechtigde leeftijd bereikt - wel in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen.
Verzoekster heeft ook bij het huidige verzoek stukken overgelegd waaruit volgt dat partijen sinds de echtscheiding diverse malen hebben onderhandeld over een aanbod van verzoekster om af te zien van (een deel van) haar aandeel in het ouderdomspensioen tegen finale kwijting door de ex-partner van zijn vordering op verzoekster. Verzoekster heeft in haar eigen verklaring die is gevoegd bij het onderhavige verzoekschrift opnieuw gesteld dat haar ex-partner dit aanbod meerdere keren heeft afgewezen. De rechtbank heeft in voornoemd vonnis echter reeds vastgesteld dat de ex-partner bij e-mail van 4 augustus 2021 met dit aanbod akkoord is gegaan, maar dat verzoekster daar naderhand alsnog van heeft afgezien vanwege de nadelige fiscale gevolgen van een dergelijk luidende afspraak voor haar. Verzoekster erkent dit ook in haar begeleidende bericht aan de rechtbank bij de destijds later overgelegde stukken.
De rechtbank oordeelt dat verzoekster ook voorafgaand aan haar huidige verzoek geen deugdelijke poging heeft gedaan om tot een buitengerechtelijke schuldsaneringsregeling te komen. Verzoekster heeft weliswaar aan haar schuldeisers een aanbod gedaan, maar heeft hierin niet haar pensioenaanspraak meegenomen. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij dit niet heeft gedaan omdat dit volgens haar adviseur tot een fiscale claim voor haar zou leiden. Bij de stukken bevindt zich bovendien een recente brief van de heer [persoon B] aan de schuldhulpverlener waarin hij stelt dat zijn keer op keer door verzoekster afgewezen voorstel om de schuld door haar te laten afkopen door het niet vereffenen van een (deel van) het pensioen nog steeds geldt. Het is naar het oordeel van de rechtbank daarom ook nu niet aannemelijk dat er geen reële mogelijkheid is om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen. De rechtbank verklaart verzoekster daarom niet-ontvankelijk in haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Daarnaast merkt de rechtbank op dat verzoekster onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de toestand verkeert dat zij is opgehouden te betalen. Verzoekster heeft een stabiel inkomen uit een vast dienstverband en het loonbeslag heeft niet geleid tot andere schulden dan de schuld van € 64,- aan de Belastingdienst. Evenmin is gebleken dat redelijkerwijs is te voorzien dat verzoekster niet zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden. Ook dit zou aan toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg staan.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2025. [1]