ECLI:NL:RBROT:2025:9033

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
FT RK 25/478
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens niet te goeder trouw ontstaan schulden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 juli 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, ingediend door verzoeker op 25 maart 2025. Tijdens de zitting op 9 juli 2025 waren de verzoeker, zijn schuldhulpverlener en een begeleider van het wijkteam aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker een schuldenlast heeft van € 39.400,66, voortkomend uit een PW-uitkering. De rechtbank oordeelt dat het verzoek tot schuldsanering alleen kan worden toegewezen als verzoeker kan aantonen dat zijn schulden te goeder trouw zijn ontstaan en dat hij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling zal nakomen. De rechtbank concludeert dat verzoeker niet aan deze voorwaarden voldoet. Hij heeft schulden gemaakt die duiden op overbesteding en heeft erkend dat hij foute keuzes heeft gemaakt. De rechtbank merkt op dat verzoeker recent hulp heeft gezocht, maar dat deze positieve ontwikkelingen nog onvoldoende zijn om toelating tot de schuldsaneringsregeling te rechtvaardigen. De rechtbank wijst het verzoek af, maar laat de mogelijkheid open voor verzoeker om in de toekomst opnieuw een verzoek in te dienen, mits hij kan aantonen dat hij zijn verplichtingen kan nakomen en geen nieuwe schulden maakt die duiden op overbesteding.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 16 juli 2025
[verzoeker],
[adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 25 maart 2025 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Ter zitting van 9 juli 2025 zijn verschenen:
  • de heer [verzoeker] , verzoeker;
  • mevrouw [persoon A] , schuldhulpverlener;
  • mevrouw [persoon B] , begeleider van het wijkteam.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

Verzoeker ontvangt inkomsten uit een PW-uitkering. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring als bedoeld in artikel 285 Faillissementswet € 39.400,66.

3.De beoordeling

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als voldoende aannemelijk is dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest en dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. De rechtbank oordeelt dat het één noch het ander in het voorliggende geval aannemelijk is.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
Verzoeker heeft schulden gemaakt die duiden op overbesteding. Daaronder verstaat de rechtbank schulden waarvan het aangaan niet strikt noodzakelijk was en waarvan verzoeker op het moment van aangaan wist of redelijkerwijs had moeten begrijpen dat hij niet in staat zou zijn om deze te betalen. Verzoeker heeft een moeilijke periode gehad. Hierdoor ging verzoeker geld uitgeven aan spullen die hij niet kon betalen. Verzoeker heeft hierover ter zitting verklaard dat dit uit emotionele noodzaak was, om zo een gelukkig gevoel te ervaren. Verzoeker kwalificeert het als een koopverslaving. Verzoeker erkent dat hij foute keuzes heeft gemaakt. Deze schulden, en de schulden die hierdoor onbetaald zijn gebleven, zijn niet te goeder trouw ontstaan en staan aan toelating in de weg.
Daarnaast moet voldoende aannemelijk zijn dat verzoeker de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. De rechtbank oordeelt dat dit in het voorliggende geval niet aannemelijk is. Verzoeker heeft op dit moment een PW-uitkering. Onbekend is of verzoeker ontheven is van zijn sollicitatieverplichting. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij een medische belemmering heeft, maar hiervoor is geen diagnose gesteld. Hierdoor is voor de rechtbank onvoldoende gebleken dat verzoeker de inspanningsverplichting naar behoren zal nakomen. Ook heeft verzoeker ter zitting verklaard dat hij het maken van nieuwe schulden onder controle heeft, althans dat hij hiermee op de goede weg is. Verzoeker heeft ook verklaard dat hij er nog niet helemaal is. Voor de rechtbank is dan ook onvoldoende aannemelijk geworden dat verzoeker de verplichting om geen nieuwe schulden te laten ontstaan zal nakomen.
Feiten en omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn niet voldoende aannemelijk geworden. De rechtbank merkt op dat het een goede ontwikkeling is dat verzoeker hulp heeft gezocht voor het oplossen van zijn porblemen. Verzoeker heeft zich gemeld bij schuldhulpverlening en heeft zich aangemeld bij Parnassia. Verzoeker is aldus op de goede weg. Deze ontwikkelingen hebben zich echter pas recent voorgedaan. Al het voorgaande in aanmerking genomen, en mede met het oog op de ernst en de totale hoogte van de schulden die naar het oordeel van de rechtbank niet te goeder trouw zijn ontstaan, althans onbetaald zijn gebleven, oordeelt de rechtbank dat de positieve ontwikkelingen nog onvoldoende (althans onvoldoende bestendig van aard) zijn om een toelating tot de schuldsaneringsregeling op dit moment te rechtvaardigen. Indien het leven van verzoeker zich (verder) stabiliseert zal een volgend verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling mogelijk meer kans van slagen hebben.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden afgewezen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat er geen andere feiten of omstandigheden zijn die eveneens tot afwijzing van het verzoek dienen te leiden.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat het verzoeker vrij staat een minnelijk voorstel aan zijn schuldeisers te doen. Ook staat het verzoeker vrij om over enige tijd, en na het doen van een minnelijk voorstal aan zijn schuldeisers, opnieuw een verzoek te doen tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Daarvoor is noodzakelijk dat verzoeker aantoont dat hij de verplichtingen uit de wettelijke schuldsaneringsregeling zal nakomen en geen schulden meer maakt die duiden op overbesteding.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2025. [1]