ECLI:NL:RBROT:2025:9019

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
AWB - 24 _ 5729
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering wegens niet-nakoming inlichtingenplicht door zelfstandige

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard over de intrekking van de bijstandsuitkering. De eiser, die samen met zijn echtgenote een transportbedrijf is begonnen, had zijn bijstandsuitkering laten intrekken per 1 november 2023 op grond van de Participatiewet. Het college stelde dat eiser zijn inlichtingenplicht niet was nagekomen door zijn inkomsten als zelfstandige niet te melden. Eiser had echter wel degelijk zijn bedrijf ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en had dit ook besproken met zijn werkadviseur. De rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte had verweten dat eiser de inschrijving niet had gemeld, maar bevestigde wel de intrekking van de bijstandsuitkering per 1 november 2023, omdat eiser in die periode meer verdiende dan de bijstandsnorm. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/5729

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard, het college

(gemachtigde: L.N. Julia).

Procesverloop

1.1.
Met het besluit van 5 maart 2024 (het primaire besluit) heeft het college de bijstandsuitkering van eiser en zijn echtgenote op grond van de Participatiewet ingetrokken per 1 november 2023.
1.2.
Met het besluit van 30 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.3.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 17 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Het college heeft zich afgemeld voor de zitting.
1.5.
Op 24 februari 2025 heeft de rechtbank het onderzoek heropend. Het college is verzocht schriftelijk te reageren op de verklaring van eiser ter zitting.
1.6.
Op 26 februari 2025 heeft eiser een nader stuk ingediend.
1.7.
Bij brief van 10 april 2025 heeft het college gereageerd op de brief van de rechtbank en daarbij nadere stukken ingediend.
1.8.
Bij e-mail van 17 april 2025 heeft eiser hierop gereageerd. Daarbij heeft hij een nader stuk ingediend.
1.9.
Nadat geen van partijen te kennen heeft gegeven opnieuw op een zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
2.1.
Eiser en zijn echtgenote ontvingen een bijstandsuitkering naar de norm van gehuwden.
2.2.
Eiser en zijn echtgenote zijn een transportbedrijf begonnen, [bedrijf] , een vennootschap onder firma. Dit bedrijf is sinds 23 oktober 2023 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (KvK).
2.3.
Vanaf november heeft eiser via zijn bedrijf transportwerkzaamheden verricht. In de eerste maanden hebben eiser en zijn echtgenote kosten gemaakt die te maken hebben met de start van het bedrijf, onder meer opleidings- en vergunningskosten.
2.4.
Op 5 februari 2024 heeft eiser het college verzocht de bijstandsuitkering te beëindigen met ingang van 1 maart 2024, omdat hij een “charter” heeft gevonden die genoeg ritten garandeert via PostNL.
Standpunten
3.1.
Aan het bestreden besluit heeft het college het volgende ten grondslag gelegd. Eiser heeft ten onrechte niet gemeld dat hij een bedrijf heeft ingeschreven bij de KvK. Eiser heeft vanaf de maand november 2023 als zelfstandige gewerkt en heeft daarom vanaf die maand geen recht op bijstand op grond van de Participatiewet. Ook heeft eiser de met zijn bedrijf behaalde inkomsten niet gemeld. Deze inkomsten komen in de periode 1 november 2023 tot en met 3 februari 2024 ruim uit boven de bijstandsnorm voor gehuwden van € 1.357,66 per maand. Eiser is dus de op hem rustende inlichtingenplicht niet nagekomen.
3.2.
Eiser heeft aangevoerd dat hij niet begrijpt dat hem schending van de inlichtingenplicht wordt verweten omdat eiser de start van zijn bedrijf uitgebreid heeft besproken met zijn werkadviseur, de heer [naam] . De werkadviseur heeft eiser in een e-mail van 10 oktober 2023 toestemming gegeven voor de inschrijving bij de KvK. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat hij in de eerste maanden hoge bedrijfskosten heeft moeten maken. Deze kosten liggen hoger dan wat hij heeft verdiend. Eiser vindt het daarom juister als de bijstandsuitkering per 1 februari 2024 zou worden beëindigd.
De beoordeling door de rechtbank
4.1.
De rechtbank oordeelt dat het college eiser ten onrechte heeft verweten dat hij de inschrijving van zijn bedrijf bij de KvK niet heeft gemeld. Hij heeft die inschrijving namelijk wel gemeld. Dat blijkt duidelijk uit de door eiser overgelegde e-mail van 10 oktober 2023. De hierop gerichte beroepsgrond slaagt.
4.2.
Het college heeft de bijstand echter wel terecht ingetrokken met ingang van 1 november 2023. Dit wordt als volgt toegelicht.
4.3.
Volgens het college heeft eiser vanaf november 2023 als zelfstandige gewerkt en is in verband hiermee in de periode 1 november 2023 tot en met 3 februari 2024 in totaal € 10.734,90 bijgeschreven op de bankrekening van eiser, meer dan de toepasselijke bijstandsnorm. Eiser heeft dit niet betwist. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser onder deze omstandigheden vanaf 1 november 2023 geen recht meer had op bijstand. Bijstandsverlening op grond van de Participatiewet en het verrichten van werkzaamheden als zelfstandige gaan namelijk niet samen. [1]
4.4.
Eiser had de door hem ontvangen inkomsten moeten melden, [2] zoals hem ook is verteld door zijn werkadviseur. Op dit punt heeft het college zich dus terecht op het standpunt gesteld dat eiser de op hem rustende inlichtingenplicht niet is nagekomen. Het college was daarom verplicht de bijstandsuitkering van eiser in te trekken. [3] Dat eiser in de beginperiode van zijn bedrijf te maken had met hoge kosten, is begrijpelijk, maar dat betekent niet dat hij de behaalde inkomsten niet had hoeven melden. Met deze kosten kan namelijk in het kader van bijstandverlening op grond van de Participatiewet geen rekening worden gehouden. [4]
Conclusie en gevolgen
5.1.
Het beroep is gegrond omdat de beroepsgrond over de inschrijving bij de KvK slaagt. Het bestreden besluit zal daarom worden vernietigd. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit kunnen echter in stand blijven, omdat het college het intrekkingsbesluit terecht heeft genomen. De intrekking van de bijstandsuitkering per 1 november 2023 blijft dus in stand.
5.2.
Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank bepalen dat het college het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden.
5.3.
Het college zal ook worden veroordeeld in de door eiser gemaakte proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De proceskosten zullen worden bepaald op € 130,64. Dit wordt als volgt toegelicht.
5.4.
Eiser heeft verzocht om vergoeding van € 10,64,- aan reiskosten, gebaseerd op vervoer met de auto. Vergoeding van reiskosten voor vervoer per auto is echter alleen mogelijk als vervoer per openbaar vervoer niet of niet voldoende mogelijk is. [5] Dit laatste is niet gebleken. De rechtbank ziet daarom aanleiding de vergoedbare reiskosten te bepalen op een bedrag van € 8,24, te weten de kosten van een reis per openbaar vervoer van het woonadres van eiser naar de rechtbank en weer terug.
5.5.
Daarnaast heeft eiser verletkosten opgevoerd. [6] Eiser heeft verzocht om een vergoeding van een bedrag van € 299,42,- omdat hij “vrij heeft genomen om de zitting bij te wonen”. Dit bedrag is niet gespecificeerd. De rechtbank gaat ervan uit dat het bedrag is gebaseerd op een gehele werkdag van acht uren. Niet duidelijk is echter waarom eiser een hele dag niet zou hebben kunnen werken. De rechtbank acht het redelijk om bij de verletkosten rekening te houden met drie gemiste uren (de heenreis, de zitting en de terugreis). De rechtbank komt dan, gelet op het genoemde bedrag voor een hele dag, op (afgerond) € 120,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
- bepaalt dat het college het door eiser betaalde griffierecht van € 51,- vergoedt;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 130,64,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 november 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2320, punt 4.1.2.
2.Zie artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet.
3.Zie artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de Participatiewet.
4.Zie de in voetnoot 1 genoemde uitspraak.
5.Zie artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Bpb in verbinding met artikel 11, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003.
6.Zie artikel 1, eerste lid, aanhef en onder e, en artikel 2, aanhef en onder 2, van het Bpb.