ECLI:NL:RBROT:2025:9000

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
11354781 CV EXPL 24-25781
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot doorhaling en proceskostenveroordeling in civiele procedure tussen Hoist Finance AB en gedaagden

In deze civiele procedure, aangespannen door Hoist Finance AB, heeft de kantonrechter op 4 juli 2025 uitspraak gedaan in de zaak met zaaknummer 11354781 CV EXPL 24-25781. Hoist Finance AB, gevestigd in Stockholm, Zweden, had in haar dagvaarding van 27 september 2024 geëist dat de gedaagden, aangeduid als [gedaagde c.s.], zouden worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 12.078,67, vermeerderd met rente over een deel van dit bedrag. Echter, in een e-mail van 19 mei 2025 heeft Hoist verzocht om doorhaling van de zaak op de rol, wat betekent dat zij de procedure wilde beëindigen.

De gedaagden hebben aangegeven dat zij instemmen met de doorhaling, maar alleen onder de voorwaarde dat Hoist in de proceskosten wordt veroordeeld. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de zaak alleen kan worden doorgehaald als beide partijen dat verzoeken, conform artikel 246 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Aangezien Hoist eenzijdig om doorhaling vroeg en de gedaagden slechts onder voorwaarden instemden, kon de kantonrechter niet aan het verzoek van Hoist voldoen. Dit leidde tot de conclusie dat Hoist haar eis niet langer handhaafde, waardoor de eis werd afgewezen.

De kantonrechter heeft vervolgens geoordeeld dat Hoist de proceskosten van de gedaagden moet vergoeden, omdat zij ongelijk kreeg in deze procedure. De kosten zijn begroot op € 744,-, inclusief salaris voor de gemachtigde van de gedaagden en nakosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, zelfs als een van de partijen in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11354781 CV EXPL 24-25781
datum uitspraak: 4 juli 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Hoist Finance AB,
vestigingsplaats: Stockholm (Zweden),
eiseres,
gemachtigde: M.P.A. Roelands,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

vestigingsplaats: [plaats] ,
2. [gedaagde 2],
woonplaats: [plaats] ,
3. [gedaagde 3],
woonplaats: [plaats]
gedaagden,
gemachtigde: mr. F. Özer.
De partijen worden hierna ‘Hoist’ en ‘ [gedaagde c.s.] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 27 september 2024, met bijlagen;
  • de aantekeningen van het mondelinge antwoord op 22 oktober 2024;
  • het antwoord;
  • de brief van 13 januari 2025, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de e-mail van Hoist van 19 mei 2025, waarin zij vraagt om doorhaling van de zaak op de rol;
  • de akte van [gedaagde c.s.] ;
  • de akte van Hoist.

2.De beoordeling

De eis van Hoist wordt afgewezen
2.1.
Hoist eist in de dagvaarding dat [gedaagde c.s.] zou worden veroordeeld om
€ 12.078,67, met de rente over € 6.033,84, aan haar te betalen. In haar e-mail van 19 mei 2025 heeft Hoist de kantonrechter echter bericht dat zij de procedure wil beëindigen en heeft zij gevraagd om de zaak door te halen op de rol.
2.2.
In reactie op het verzoek van Hoist hebben [gedaagde c.s.] medegedeeld dat zij kunnen instemmen met doorhaling van de procedure, als Hoist wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde c.s.]
2.3.
De kantonrechter kan de zaak alleen doorhalen als beide partijen dat vragen (artikel 246 Rv). Omdat hier sprake is van een eenzijdig verzoek (van Hoist) en [gedaagde c.s.] daarmee slechts onder bepaalde voorwaarden akkoord gaan, kan de kantonrechter niet aan het verzoek van Hoist voldoen. Het afzien van Hoist om verder te procederen wordt zo begrepen dat zij haar eis niet langer handhaaft. De eis van Hoist wordt daarom afgewezen.
Hoist moet de proceskosten van [gedaagde c.s.] betalen
2.4.
De proceskosten komen voor rekening van Hoist, omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die Hoist aan [gedaagde c.s.] moet betalen op € 609,- aan salaris voor de gemachtigde (1,5 punten x € 406,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 744,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen. Voor het verschijnen op de rolzitting van 22 oktober 2024 wordt geen afzonderlijke vergoeding aan [gedaagde c.s.] toegekend. Zij hebben immers daarna op hun eigen verzoek nog gelegenheid gehad een schriftelijk antwoord in te dienen, van welke gelegenheid zij ook gebruik hebben gemaakt. Voor dat schriftelijke antwoord is aan [gedaagde c.s.] al een punt gemachtigdensalaris toegekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.5.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [gedaagde c.s.] dat eisen en Hoist daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de eis van Hoist af;;
3.2.
veroordeelt Hoist in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde c.s.] worden begroot op € 744,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Vriezen en in het openbaar uitgesproken.
44487