Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
2.De beoordeling
a. De man betaalt aan de vrouw over de maand mei 2025 een kinderalimentatie van € 1.000,- voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en over de periode juni 2025 een kinderalimentatie van € 670,- voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . In totaal is de man aan de vrouw een bedrag verschuldigd van € 1.670,-. Daarvan is een bedrag van € 600,00 reeds voldaan. Het resterende achterstallige bedrag van € 1.070,- wordt uiterlijk vòòr 14 juli 2025 door de man aan de vrouw betaald. Partijen zijn overeengekomen dat de [minderjarige 1] vanaf 1 juli 2025 haar hoofdverblijf bij de man zal hebben. De man zal de overschrijving in de BRP regelen. De man zal vanaf 1 juli 2025 gerechtigd zijn tot de kinderbijslag en het kind gebonden budget voor [minderjarige 1] en vanaf die datum zal de man ook alle kosten van [minderjarige 1] voor zijn rekening nemen. De kosten voor [minderjarige 1] hebben partijen in natura verdeeld en zij hebben ten aanzien daarvan niets meer over en weer van elkaar te vorderen.