2.4.De echtgenote van [persoon B] , [persoon C] , heeft als getuige verklaard:
“U vraagt mij naar de setting waarin de te bewijzen schenking plaatsvond. Ik zit de eerste keer op de bank en [naam erflater] zat links van mij. Mijn man [persoon B] zat verderop in de kamer achter zijn bureau, min of meer buiten gehoorsafstand. [naam erflater] zei: “ [persoon C] , ik wil het huis aan jullie nalaten.” Het eerste concept van het testament is toen zo gemaakt. Dit speelde eind februari 2018, vlak voordat [naam erflater] overleed. Hij heeft lang ontkend dat hij terminaal was. Deze afspraak over het huis zou worden vastgelegd in het testament. [bijnaam persoon A] , daarmee bedoel ik [persoon A] , zou begin maart weer naar Mozambique gaan. Toen wij op een zaterdag nog een borreltje dronken met elkaar heeft [persoon B] hem gezegd dat hij het huis zou krijgen en dat het zo in het concept van het testament stond. Later die avond ontstond er een discussie tussen [bijnaam persoon A] en [naam erflater] en heeft [bijnaam persoon A] gezegd dat hij niet terug zou komen uit Mozambique als het zo zou blijven. Ik weet dit omdat [naam erflater] het tegen een nicht heeft gezegd, die het weer tegen mij heeft gezegd.
Maandag heeft [persoon B] toen naar de notaris gebeld en gezegd wijzig het maar. Hij heeft de notaris gezegd dat hij wel 3 ton wilde betalen. Op internet hadden wij een marktwaarde van 4,5 ton gevonden. De notarisklerk zei aan de telefoon dat er geen waarde van 3 ton in het testament kon worden opgenomen, waarop [persoon B] zei dat zij dan maar het woord marktwaarde moest gebruiken. Dan is het 1 plus 1 is 2: de marktwaarde was destijds 4,5 ton, [persoon B] wilde 3 ton betalen en dus moest er anderhalve ton korting komen. U vraagt mij hoe het kan dat [persoon B] een wijziging in het testament doorgaf, terwijl het niet zijn eigen testament was. Dat weet ik niet, maar zo is het gegaan.
Nadat de notaris had gezegd dat de waarde van 3 ton niet in het testament kon is het testament op maandag aangepast en is als waarde marktwaarde opgenomen in het tweede concept. Op de vrijdagmiddag daarna hebben wij erover gesproken; de akte zou op de maandag daar weer na gepasseerd worden. Toen is op die vrijdagmiddag besloten om € 150.000,- over te maken naar [persoon B] . U vraagt mij hoe dit precies is gegaan omdat ik in de lijdende vorm praat. De setting was dezelfde als die ik zojuist beschreef: [naam erflater] zat links van mij en [persoon B] zat weer achter zijn bureau, waar zijn computer op stond. [naam erflater] was terminaal. [persoon B] beheerde de bank/spaarrekening van [naam erflater] die op naam van [persoon B] stond. Daarop kwamen bijvoorbeeld de gelden binnen die [naam erflater] met zijn consultancywerkzaamheden verdiende; dat deed hij tot vlak voor zijn overlijden. [persoon B] had toegang tot die bankrekening en kon daar overboekingen van doen.
U vraagt hoe die overboeking is aangekaart. Er is gezegd: “Laten we het vrijdag maar doen.” U vraagt wie er praat, dat is [naam erflater] . Hij zei: “Laten we het nu afronden.” Toen is de overboeking gedaan.
Ik hoor u zeggen dat u de film die ik beschrijf nog niet goed begrijpt. Gedurende die week, tussen maandag en vrijdag, is erover gesproken, maar er was ook bezoek en het was paniekvoetbal. Ik weet niet hoe er die week over gesproken is. Ik weet ook niet wat er is afgesproken die week. U vraagt mij nog een keer om de situatie te beschrijven in de kamer op vrijdagmiddag. [naam erflater] was de hele dag in de kamer. [persoon B] was er ook. Ik was er ook. Er was geen bezoek, we waren met zijn drieën. [naam erflater] zei: “We gaan het zo doen. We gaan het geld nu overmaken.” U vraagt mij of ik toen niet vroeg wat er bedoeld werd met het geld. Dat vroeg ik niet. Ik zei: “Prima, goed idee”, zoiets. Mijn man vond het ook een goed idee. Eind van de middag deed [persoon B] toen meteen de overboeking achter de computer. Daarna hebben we er niet meer over gesproken en was het een beetje eten, slapen, pillen. [naam erflater] was terminaal.
Ik weet niet of er in die week van maandag tot vrijdag gesproken is over het opnemen van die € 150.000,- in het testament. Zo zaten ze niet in elkaar, het was meer: het komt wel goed. We wilden de rust bewaren, zodat [bijnaam persoon A] terug zou komen.
Ik kan niets zeggen over het wel of niet opgegeven zijn van de korting van € 150.000,- aan de fiscus. Op dat moment was ik ook nog niet getrouwd met [persoon B] , dat was pas in 2022.
Op vragen van mr. Heidinga antwoord ik als volgt.
Ik was op de hoogte van het waarom van de betaling: dat was een korting op de marktwaarde. Daarover is in die week tussen maandag en vrijdag gesproken. U houdt mij voor dat ik zojuist heb verklaard dat ik niet weet wat er die week besproken is, maar ik wist wel dat er een ander testament gemaakt zou worden. [persoon B] en ik hebben zelf uitgezocht, samen achter de computer, dat de marktwaarde € 450.000,- was.
U vraagt mij wie het initiatief nam tot het gesprek van 9 maart 2018 over de €150.000,-. Dat was [naam erflater] , want maandag moest het testament getekend worden.
Op de vraag van mr. Braspenning antwoord ik als volgt.
U vraagt mij of ik het gesprek heb gehoord dat [persoon B] op maandag met de notarisklerk heeft gevoerd. Nee, dat heb ik niet gehoord.”