ECLI:NL:RBROT:2025:8842

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
10/003143-25
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met zwaar lichamelijk letsel door verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1987, die beschuldigd werd van zware mishandeling. De verdachte heeft de aangever hard in het gezicht geslagen, waardoor deze bewusteloos raakte en een schedelbasisfractuur en hersenletsel opliep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk de kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard door met grote kracht te slaan. De verdediging voerde aan dat de verdachte zich in een noodweerpositie bevond, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte de confrontatie had opgezocht en niet in een situatie van noodzakelijke verdediging verkeerde. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden en heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, die een schadevergoeding van in totaal € 31.898,46 vorderde, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot het betalen van wettelijke rente over de schadevergoeding vanaf 1 januari 2025.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf
Parketnummer: 10/003143-25
Datum uitspraak: 30 april 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) in 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. R. Moghni, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 april 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de (gewijzigde) tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Daalder heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft gehad. Ook is geen sprake van zwaar lichamelijk letsel. Verder komt de verdachte een beroep op noodweer toe.
4.1.2.
Beoordeling
Op grond van de getuigenverklaringen, de beschrijving van de camerabeelden en de medische informatie stelt de rechtbank vast dat de verdachte de aangever zeer hard in het gezicht heeft geslagen. De klap was dusdanig hard dat de aangever door deze klap achterover is gevallen en bewusteloos is geraakt. De aangever heeft hierdoor een schedelbasisfractuur en hersenletsel opgelopen. Hij heeft drie weken in het ziekenhuis gelegen en is sindsdien aan het revalideren. Hij kampt zo’n 3,5 maand later nog steeds met de gevolgen van de klap. Gezien de aard van het letsel en het nog niet volledige herstel merkt de rechtbank dit aan als zwaar lichamelijk letsel, ook omdat het letsel voldoende omvangrijk is om naar normaal spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
De vraag is of de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte maakte een zwaai met zijn rechter arm en haalde vol uit op het gezicht van het slachtoffer, waardoor het slachtoffer achterover viel en met zijn achterhoofd hard op de straattegels belandde. Het hoofd en het gezicht zijn zeer kwetsbare delen van het menselijk lichaam. Als men daar met zo veel kracht op slaat als de verdachte heeft gedaan, is naar algemene ervaringsregels de kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel oploopt aanmerkelijk. Door op deze wijze zo hard te slaan, heeft de verdachte deze kans bewust aanvaard. Daarmee is het voorwaardelijk opzet op het zwaar lichamelijk letsel gegeven.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken omdat hem een beroep op noodweer toekomt. De aangever kwam met grote stappen op de verdachte af en hij mocht zich verweren. Voor een geslaagd beroep op noodweer moet aannemelijk zijn geworden dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte van meet af aan de confrontatie heeft opgezocht met de aangever. Het is de verdachte die als eerste een slaande beweging maakt naar de aangever en vervolgens de inhoud van een drankblikje naar hem gooit, gevolgd door het blikje zelf. Dat de aangever vervolgens op hem afkomt maakt nog niet dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding jegens de verdachte, juist (en ook) omdat het handelen van de aangever een reactie was op het agressieve gedrag van de verdachte. Ruim voordat de aangever bij de verdachte is, stapt de verdachte in en haalt hij met grote kracht uit naar het gezicht van aangever. Onder deze omstandigheden kunnen de handelingen van de verdachte niet als (noodzakelijke) verdedigingshandelingen worden beschouwd, maar zijn zij als aanvallende handelingen aan te merken.
4.1.3.
Conclusie
Het primair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 1 januari 2025 te Rotterdam
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbasisfractuur en hersenletsel, heeft
toegebracht door die [slachtoffer] tegen het gezicht / het hoofd te
slaan/stompen;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
primair:
zware mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft na een woordenwisseling het slachtoffer onverwacht aangevallen en hem heel hard in zijn gezicht geslagen. Het slachtoffer kwam verbaal op voor een aantal vrouwen die door de verdachte werden lastig gevallen en heeft dit moeten bekopen met een schedelbasisfractuur en hersenletsel. Het slachtoffer heeft daardoor veel pijn en beperkingen ervaren. Ter terechtzitting heeft het slachtoffer verklaard dat hij nog steeds (fysiek en mentaal) last heeft van wat hem die avond is overkomen. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij zich in het uitgaansleven zonder enige aanleiding agressief heeft gedragen, de confrontatie heeft gezocht en iemand heeft mishandeld. Dit soort geweld roept gevoelens van onveiligheid en angst op in de samenleving, met name bij de slachtoffers, maar ook bij getuigen van dit geweld. Dat de verdachte zwaar onder invloed was van alcohol, is misschien een verklaring voor zijn gedrag, maar absoluut geen excuus.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 maart 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder – in 2019 en 2020 (2x) – is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, maar niet binnen de recidiveperiode van vijf jaren.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Omdat er 3,5 maand na het incident nog geen zicht is op volledig herstel van het slachtoffer en de verdachte eerder een aantal malen is veroordeeld voor mishandeling, zoekt de rechtbank aansluiting bij het oriëntatiepunt voor het opzettelijk toebrengen van zeer zwaar lichamelijk letsel.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: de heer [slachtoffer] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.898,46 aan materiële schade en een vergoeding van € 50.000 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunten officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft gesteld dat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk kan worden toegewezen, met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. De verdediging heeft primair verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. De verdediging heeft subsidiair verzocht de vordering van de benadeelde partij te matigen.
8.2.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het primair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
Het eigen risico van € 385,- is onderbouwd met stukken van de zorgverzekeraar. Het bedrag wordt niet betwist en kan worden toegewezen.
Dat de tandartskosten van € 399,06 verband houden met de mishandeling, blijkt uit de door de benadeelde partij overgelegde foto’s van voor en na de mishandeling en de toelichting daarop. De kosten worden onderbouwd met de declaraties van de tandarts. Het bedrag wordt cijfermatig niet betwist. Ook die kosten liggen voor toewijzing gereed.
De taxikosten (€ 195,42) heeft de benadeelde partij voldoende onderbouwd en gespecificeerd. Die kosten kunnen als onbetwist worden toegewezen.
De verdachte betwist de reiskosten die zien op het door familieleden brengen van de benadeelde partij naar het revalidatiecentrum (€ 120,98). Deze kosten kunnen worden toegewezen als verplaatste schade omdat de benadeelde partij deze schade had kunnen vorderen als hij die zelf zou hebben geleden.
De daggeldvergoeding voor 21 dagen ziekenhuis (€ 798,-) kunnen als onbetwist worden toegewezen.
De materiële schade ten bedrage van € 1898,46 is dus genoegzaam onderbouwd, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
Daarnaast is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, omdat hij lichamelijk letsel heeft opgelopen. De benadeelde partij heeft zwaar lichamelijk letsel overgehouden aan de zware mishandeling, welk letsel een grote impact op zijn leven had en nog steeds heeft. Hij is nog steeds aan het revalideren. Hij heeft concentratieproblemen, is snel vermoeid en overprikkeld, hij heeft geen reuk en smaak meer (de rechtbank begrijpt dat dit een gevolg van hersenletsel kan zijn) en slikt medicijnen om epileptische aanvallen te voorkomen. Hij is afhankelijk van ondersteuning van anderen. Hij kan niet werken. Hij mag geen auto rijden. Zijn sociale leven is zeer beperkt. Hij heeft gevoelens van angst en wantrouwen. De rechtbank heeft bij de begroting van de schade rekening gehouden met het feit dat het gaat om een schedelbasisfractuur en hersenletsel, en dat het slachtoffer daar tot op heden pijn en last van ondervindt. Ook heeft de rechtbank gekeken naar vergelijkbare gevallen in de rechtspraak. De rechtbank zal de immateriële schade van de benadeelde partij naar billijkheid vaststellen op € 30.000,-.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 1 januari 2025.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, omdat niet blijkt van voor vergoeding in aanmerking komende kosten tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.3.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 31.898,46, vermeerderd met de wettelijke rente en de kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 1.898,46 (zegge: achttienhonderd achtennegentig euro en zesenveertig cent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 januari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 30.000,- (zegge: dertigduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 januari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] te betalen
€ 31.898,46 (zegge: éénendertigduizend achthonderd achtennegentig euro en zesenveertig cent),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 31.898,46 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
194 (honderdvierennegentig) dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. Havik, voorzitter,
en mrs. I. Bouter en J.W. Tegenbosch, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.P. de Jong, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst (gewijzigde) tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 1 januari 2025 te Rotterdam
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbasisfractuur en/of hersenletsel, heeft
toegebracht door die [slachtoffer] een of meerdere keren tegen het gezicht/ het hoofd te
slaan/stompen;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
(primair)
hij op of omstreeks 1januari 2025 te Rotterdam
[slachtoffer]
heeft mishandeld door
die [slachtoffer] één of meerdere keren tegen het gezicht/het hoofd te slaan stompen
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbasisfractuur en/of
hersenletsel, ten gevolge heeft gehad;
( art 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht )
(subsidiair)