ECLI:NL:RBROT:2025:8841
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- E.M. Havik
- I. Bouter
- J.W. Tegenbosch
- Rechtspraak.nl
Voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel in het kader van recidivepreventie
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 april 2025 uitspraak gedaan over de voortzetting van de ISD-maatregel voor een veroordeelde, die in 2024 was opgelegd voor de duur van twee jaren. De rechtbank ontving op 6 maart 2025 een verzoek tot tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van deze maatregel. De directeur van de Penitentiaire Inrichting waar de veroordeelde verblijft, heeft op 8 april 2025 een verklaring afgegeven over de voortgang van de behandeling van de veroordeelde. Tijdens de openbare zitting op 16 april 2025 zijn de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsman gehoord. De officier van justitie pleitte voor voortzetting van de ISD-maatregel, terwijl de veroordeelde en zijn raadsman beëindiging bepleitten, met de argumentatie dat de behandeling en begeleiding niet adequaat zijn verlopen.
De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de noodzaak van de voortzetting van de ISD-maatregel, waarbij zij de risico's van recidive en de noodzaak van behandeling vooropstelde. De rechtbank concludeerde dat er nog steeds een ernstig risico op recidive bestaat, mede door eerdere geweldsdelicten en het feit dat de veroordeelde zich recentelijk heeft onttrokken aan een functioneel verlof. De rechtbank erkende dat de behandeling te lang op zich heeft laten wachten, maar oordeelde dat de voortzetting van de ISD-maatregel noodzakelijk is voor de beveiliging van de maatschappij en om recidive te voorkomen. Het verzoek tot beëindiging van de maatregel werd afgewezen, en de rechtbank bepaalde dat de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel wordt voortgezet.