ECLI:NL:RBROT:2025:8841

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
10/124421-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel in het kader van recidivepreventie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 april 2025 uitspraak gedaan over de voortzetting van de ISD-maatregel voor een veroordeelde, die in 2024 was opgelegd voor de duur van twee jaren. De rechtbank ontving op 6 maart 2025 een verzoek tot tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van deze maatregel. De directeur van de Penitentiaire Inrichting waar de veroordeelde verblijft, heeft op 8 april 2025 een verklaring afgegeven over de voortgang van de behandeling van de veroordeelde. Tijdens de openbare zitting op 16 april 2025 zijn de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsman gehoord. De officier van justitie pleitte voor voortzetting van de ISD-maatregel, terwijl de veroordeelde en zijn raadsman beëindiging bepleitten, met de argumentatie dat de behandeling en begeleiding niet adequaat zijn verlopen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de noodzaak van de voortzetting van de ISD-maatregel, waarbij zij de risico's van recidive en de noodzaak van behandeling vooropstelde. De rechtbank concludeerde dat er nog steeds een ernstig risico op recidive bestaat, mede door eerdere geweldsdelicten en het feit dat de veroordeelde zich recentelijk heeft onttrokken aan een functioneel verlof. De rechtbank erkende dat de behandeling te lang op zich heeft laten wachten, maar oordeelde dat de voortzetting van de ISD-maatregel noodzakelijk is voor de beveiliging van de maatschappij en om recidive te voorkomen. Het verzoek tot beëindiging van de maatregel werd afgewezen, en de rechtbank bepaalde dat de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel wordt voortgezet.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf
Parketnummer: 10/124421-24
Datum uitspraak: 30 april 2025
Beslissing van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, naar aanleiding van een onderzoek als bedoeld in artikel 6:6:14 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) in de zaak tegen de veroordeelde:
[veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1992,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te [detentieplaats] ,
raadsman mr. F.G.J. Staals, advocaat te Amsterdam.

1.Inleiding

Bij vonnis van deze rechtbank van 19 juli 2024 is aan de veroordeelde opgelegd de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren.

2.Procesverloop

Op 6 maart 2025 heeft de griffie van de rechtbank een verzoek als bedoeld in artikel 6:6:14, eerste lid, Sv ontvangen. Het verzoek is namens de veroordeelde gedaan en strekt tot een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel.
Op 8 april 2025 heeft de directeur van de inrichting waar de veroordeelde verblijft (hierna: de directeur) een verklaring omtrent de stand van uitvoering van het plan van aanpak van de veroordeelde tot de ISD-maatregel opgemaakt (hierna: de verklaring van de inrichting).
De zaak is behandeld op de openbare terechtzitting van 16 april 2025. De officier van justitie mr. W.A.J.A. Welten, de veroordeelde en zijn raadsman zijn gehoord. Tevens is als getuige gehoord mevrouw [persoon A] , als trajectbegeleider ISD verbonden aan de inrichting waar de veroordeelde verblijft.

3.Standpunten van partijen

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot voortzetting van de ISD-maatregel. Inmiddels heeft er een intake plaatsgevonden en is de veroordeelde succesvol aangemeld bij behandelingskliniek De Mare. Het plan is dat de veroordeelde daar zal worden opgenomen en behandeld, waarna uiteindelijk naar beschermd of begeleid wonen toegewerkt zal worden.
De veroordeelde en de raadsman hebben beëindiging van de ISD-maatregel bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de veroordeelde graag behandeling en begeleiding zou willen, maar dat die behandeling en begeleiding in de praktijk al een jaar niet (voldoende) van de grond zijn gekomen. Dat hij nog geen behandelingen heeft gekregen, is niet de schuld van de veroordeelde. Het belang van de veroordeelde moet dan ook prevaleren boven het belang van voortzetting van de ISD-maatregel. Ter zitting heeft de veroordeelde kenbaar gemaakt dat hij op twee gedachten hinkt: met zijn gevoel beredeneerd wil hij in vrijheid gesteld worden, maar met zijn verstand beredeneerd wil hij terug naar de kliniek om behandeld te worden.

4.Beoordeling

De rechtbank moet in het kader van de onderhavige procedure beoordelen of voortzetting
van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel noodzakelijk is. In artikel 38m lid 2 van het
Wetboek van Strafrecht is bepaald dat de maatregel strekt tot beveiliging van de
maatschappij en de beëindiging van de recidive van verdachte.
De directeur van de PI heeft de rechtbank geadviseerd de ISD-maatregel te laten voortduren. Gelet op eerdere geweldsdelicten/-incidenten en eerder middelengebruik blijft er een ernstig risico op (gewelds-)recidive bestaan. Het klinische traject is gericht op het vergroten van inzicht in (delict)gedrag om recidive te voorkomen. Verder vermeldt de directeur dat op 1 april 2025 de veroordeelde zich heeft onttrokken tijdens een functioneel verlof onder begeleiding van twee personeelsleden. De veroordeelde moest pasfoto’s maken voor zijn verblijfsvergunning in het winkelcentrum van Hoogvliet. De veroordeelde is toen weggelopen. Hij is gesignaleerd en de volgende dag aangehouden.
De rechtbank is het met de veroordeelde en zijn raadsman eens dat het (te) lang heeft geduurd voordat de klinische behandeling van de grond kwam. De rechtbank is echter op grond van de hierboven genoemde stukken en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel nog steeds noodzakelijk is voor de beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van recidive. De rechtbank ziet dat de veroordeelde behandeling en begeleiding nodig heeft om vervolgstappen te kunnen zetten en om het recidiverisico te beperken. Dat blijkt ook de verklaring van de inrichting en het daarin omschreven trajectplan. Zolang het ISD-traject niet is afgerond, is het recidiverisico onverminderd aanwezig
Gelet op het advies van de PI en hetgeen ter zitting door de partijen naar voren is gebracht, is de rechtbank verder van oordeel dat beëindiging van de maatregel naar verwachting zal leiden tot onveiligheid, overlast en verloedering van het publieke domein. Indien de ISD-maatregel op dit moment zou eindigen, keert de veroordeelde terug in de samenleving zonder behandeling voor zijn (verslavings)problematiek. Zijn plaatsing bij kliniek De Mare, waar hij inmiddels succesvol is aangemeld, zal bij beëindiging van de maatregel geen doorgang kunnen vinden en daarmee ook niet de uiteindelijke doorstroom naar een vorm van begeleid wonen. De rechtbank acht alsdan de kans groot dat de veroordeelde terugvalt in zijn oude levenspatroon en opnieuw (vermogens)delicten gaat plegen. Bovendien kan niet worden gezegd dat verdere voortzetting van de maatregel niet zinvol is door een omstandigheid die buiten de macht van betrokkene ligt.
Gelet op al het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel nog altijd vereist is. Er is geen grond om tot beëindiging van de maatregel over te gaan en het verzoek daartoe wordt dan ook afgewezen.

5.Beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek tot beëindiging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders;
bepaalt dat de tenuitvoerlegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders wordt voortgezet.
Deze beslissing is gegeven door mr. E.M. Havik, voorzitter,
en mrs. I. Bouter en J.W. Tegenbosch, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.P. de Jong, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van deze beslissing is vermeld.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.