In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 1 augustus 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Wooncompas en een gedaagde huurder. De eiseres, Wooncompas, vorderde betaling van een huurachterstand van € 7.019,76 en vroeg om ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning. De gedaagde, die zelf procedeerde, betwistte de vordering en gaf aan dat zij sinds december 2024 onder budgetbeheer staat en actief werkt aan een schuldregeling via de Kredietbank. De huur wordt sindsdien betaald, en de gedaagde heeft aangegeven dat zij een betalingsvoorstel aan Wooncompas zal doen.
Tijdens de zitting op 7 mei 2025 werd besproken dat de gedaagde vertraging ondervond bij het opstellen van het betalingsvoorstel, maar dat zij verwachtte dit binnen enkele weken te kunnen indienen. Wooncompas verzocht om een vonnis, maar de kantonrechter besloot dat de gedaagde de huurachterstand moest betalen, terwijl de vorderingen tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming werden afgewezen. De rechter oordeelde dat de huurachterstand niet ernstig genoeg was om de huurovereenkomst te beëindigen, vooral gezien het feit dat de huur sinds de dagvaarding werd betaald en de gedaagde zich actief inspande om haar financiële situatie te verbeteren.
Daarnaast werden de vorderingen tot incassokosten en rente afgewezen, omdat de huurvoorwaarden oneerlijke bepalingen bevatten. De kantonrechter oordeelde dat de proceskosten voor rekening van de gedaagde kwamen, omdat zij voor het grootste deel ongelijk kreeg. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt aangetekend.