ECLI:NL:RBROT:2025:8768

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
10/113058-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van cocaïnehandel en eenvoudig witwassen met gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de bewerking, verwerking, verkoop en/of verstrekking van cocaïne, het opzettelijk aanwezig hebben van 80 gram cocaïne en eenvoudig witwassen. De verdachte, geboren in 1974 en ingeschreven in de basisregistratie, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. T. Arkesteijn. De officier van justitie, mr. N.J. Jacobs, eiste een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 480 uren, conform gemaakte procesafspraken. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten, die zich over een periode van meer dan drie jaar hebben afgespeeld, en legde de gevorderde straffen op. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ernstige strafbare feiten die een bedreiging vormen voor de volksgezondheid en de veiligheid van de maatschappij. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De rechtbank oordeelde dat de procesafspraken, die door de verdachte en het Openbaar Ministerie waren gemaakt, een lagere straf rechtvaardigden, mede omdat de verdachte afstand had gedaan van in beslag genomen voorwerpen. De rechtbank besloot tot het opleggen van een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 480 uren. Tevens werd de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/113058-21
Datum uitspraak: 15 juli 2025
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] , [postcode] [plaats] ,
raadsvrouw mr. T. Arkesteijn, advocaat te Nieuwerkerk a/d IJssel.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 juli 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. N.J. Jacobs, heeft – conform de tussen partijen gemaakte procesafspraken – gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf voor de duur van 480 uren, te vervangen door 240 dagen hechtenis;
  • opheffing van het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij in de periode van 01 september 2018 tot en met 10 december 2021 te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk
meermalen heeft bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of verstrekt, hoeveelheden bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
hij op 10 december 2021 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad 80 gram bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3
hij in de periode van 01 september 2018 tot en met 10 december 2021 te [plaats] , (contante) geldbedragen en auto’s en horloges, voorhanden heeft gehad en/of hiervan gebruik heeft gemaakt terwijl hij, verdachte, wist dat die geldbedragen en voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
3
eenvoudig witwassen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim drie jaar (in de jaren 2018 tot en met 2021) schuldig gemaakt aan – kort gezegd – de handel in harddrugs samen met zijn medeverdachten. Telefonisch werden op dagelijkse basis bij de verdachten door drugsgebruikers bestellingen geplaatst. Daarnaast is er in de woning waar de verdachte verbleef 80 gram cocaïne aangetroffen. Met zijn handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan het op de markt brengen van harddrugs en aan de instandhouding van drugshandel. Harddrugs vormen een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en de handel daarin gaat vaak gepaard met andere vormen van ernstige (gewelds)criminaliteit. Hiermee wordt ernstige schade toegebracht aan de veiligheid van de maatschappij en het gevoel van veiligheid van burgers. De verdachte heeft hiervoor geen oog gehad en was kennelijk enkel uit op eigen financieel gewin.
Ook heeft de verdachte grote contante geldbedragen, meerdere auto’s en horloges voorhanden gehad, terwijl hij wist dat deze voorwerpen onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit zijn handel in drugs. De verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan eenvoudig witwassen. Witwassen vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Het witwassen van crimineel geld werkt bovendien het voortbestaan van verschillende vormen van criminaliteit in de hand.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van de verdachte van 6 juni 2025, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Waardering procesafspraken
Tussen de verdachte en het Openbaar Ministerie (OM) zijn procesafspraken gemaakt. De rechtbank is niet betrokken geweest bij de totstandkoming van de procesafspraken. De procesafspraken zijn vastgelegd in een overeenkomst die door de verdachte, zijn raadsvrouw en de officier van justitie is ondertekend. De overeenkomst is voorafgaand aan de zitting door de officier van justitie aan de rechtbank verstrekt.
De procesafspraken die aan de rechtbank zijn voorgelegd, houden onder meer in dat de verdediging geen verweren voert op de terechtzitting en afstand doet van de in beslag genomen voorwerpen. Verder houden de procesafspraken in dat de officier van justitie de volgende straffen zal vorderen: een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 480 uren. Daarnaast zal het OM geen ontnemingsvordering indienen.
Tijdens het onderzoek op de zitting van 1 juli 2025 zijn de gemaakte afspraken met de verdachte en zijn raadsvrouw besproken. De beantwoording van de vragen uit de artikelen 348 en 350 Wetboek van Strafvordering (Sv) stond bij dat onderzoek centraal, in het bijzonder de vragen die betrekking hebben op het bewijs en de op te leggen straf. De rechtbank heeft tijdens de bespreking benadrukt dat de rechtbank geen partij is bij de procesafspraken en dat de verdachte jegens de rechtbank dus niet is gehouden tot naleving van de gemaakte overeenkomst met het OM. Ook is benadrukt dat de rechtbank niet is gebonden aan de afspraken die tot stand zijn gekomen tussen het OM en de verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw, weloverwogen en vrijwillig ingestemd met de procesafspraken en is hij zich bewust van de inhoud van de gemaakte afspraken, de procedure en de (mogelijke) gevolgen daarvan. Ook overigens is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een eerlijk proces en wordt voldaan aan de eisen die artikel 6 EVRM stelt.
7.5.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies. Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in min of meer soortgelijke zaken worden opgelegd. In beginsel acht de rechtbank, een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
De rechtbank is van oordeel dat de procesafspraken in onderhavige zaak nopen tot een andere afweging die resulteert in een lagere straf. De rechtbank weegt daarbij mee dat in de schikkingsovereenkomst in het kader van de procesafspraken ook afspraken zijn gemaakt over het financieel voordeel dat de verdachte heeft behaald met de bewezen feiten. De verdachte heeft afstand gedaan van de in beslag genomen voorwerpen, waaronder de tegoeden op de bankrekeningen waarop beslag rustte, waardoor een separate ontnemingsprocedure voorkomen wordt. De procesafspraken doen daarmee ook recht aan de belangen van de maatschappij. Voorts is een matiging van de op te leggen straf gerechtvaardigd omdat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM ruimschoots is overschreden. Tot slot acht de rechtbank van belang dat de verdachte erkend heeft in het verleden verkeerde keuzes te hebben gemaakt en daarom de afgelopen drie jaren hard heeft gewerkt aan zijn bestaanszekerheid en toekomst.
Alles afwegend, acht de rechtbank de door partijen overeengekomen straffen in dit geval passend en geboden.

8.Voorlopige hechtenis

De rechtbank is van oordeel dat de belangen van strafvordering thans dienen te prevaleren boven de persoonlijke belangen van de verdachte. De verdachte, hierover ter terechtzitting gehoord, heeft verklaard zich erbij neer te leggen als de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven en zich niet te zullen verzetten tegen het herleven van de voorlopige hechtenis.
Beslist wordt aldus dat de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven.

9.In beslag genomen voorwerpen

Ter zitting heeft de verdachte bevestigd dat hij afstand doet van alle onder hem in beslag genomen voorwerpen zoals vermeld op de overgelegde lijst. Dit brengt met zich dat er geen beslag meer ligt waarover de rechtbank een beslissing moet nemen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden,
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
12 (twaalf) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 480 (vierhonderdtachtig ) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) dagen;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. de Veld, voorzitter,
en mrs. M.J.C. Spoormaker en H.J. de Kraker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.H. Karakus, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij in de periode van 01 september 2018 tot en met 10 december 2021 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen opzettelijk
meermalen heeft bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of verstrekt, hoeveelheden bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
hij op 10 december 2021 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad 80 gram bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3
hij in de periode van 01 september 2018 tot en met 10 december 2021 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen een of meer (contante) geldbedragen en auto’s en horloges, voorhanden heeft gehad en/of hiervan gebruik heeft gemaakt terwijl hij, verdachte, wist dat die geldbedragen en voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.