ECLI:NL:RBROT:2025:8740

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
10/070434-25
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen poging doodslag met vrijspraak voor moord en rijontzegging onder invloed van THC

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 juni 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met zijn broer op 5 maart 2025 in Rotterdam op twee personen is ingereden. De verdachte is beschuldigd van medeplegen van poging tot doodslag en het rijden onder invloed van THC. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn broer opzettelijk op de slachtoffers zijn ingereden, waarbij de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan twee keer poging tot doodslag. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot moord, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte opzet had om de slachtoffers van het leven te beroven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, een contactverbod van 5 jaar met de aangevers, en een rijontzegging van 2 jaar. De rechtbank heeft ook de twee voertuigen die bij de feiten zijn gebruikt, verbeurd verklaard. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd, waarvan een deel is toegewezen. De rechtbank heeft de vordering tot vergoeding van gederfd inkomen niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank heeft de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/070434-25
Datum uitspraak: 26 juni 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] ([geboorteland]) op [geboortedatum 1] 1989,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres],
raadsman mr. T. Sönmez, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 juni 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.G.T. van de Weerd heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 en 2 impliciet primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair, 2 impliciet subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest;
  • ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaren;
  • verbeurdverklaring van de twee onder de verdachte inbeslaggenomen voertuigen;
  • oplegging van de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), inhoudende een contactverbod met de aangevers [aangever 1] en [aangever 2] voor de duur van 5 jaren, met oplegging van hechtenis voor de duur van twee weken per overtreding van de maatregel, waarbij deze maatregel dadelijk uitvoerbaar moet worden verklaard.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 4
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Het kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met de medeverdachte een gebouw heeft beschadigd door daar met de auto tegenaan te rijden. Hoewel het niet de verdachte was die met de zwarte BMW tegen het gebouw reed, maar de medeverdachte, kan hij daar als medepleger wel degelijk voor verantwoordelijk worden gehouden.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank heeft geen bewijs gevonden dat het opzet van de verdachte (al of niet in de vorm van voorwaardelijk opzet) gericht was op vernieling of beschadiging van een gebouw waar de medeverdachte, zijn broer, met diens auto tegenaan is gereden.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 4 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Vrijspraak zonder nadere motivering feit 1 en 2 impliciet primair
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 en 2 impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere bespreking zal worden vrijgesproken.
4.3.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering feit 3
Het onder 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere motivering bewezen worden verklaard.
4.4.
Bewijswaardering feit 1 en 2 impliciet subsidiair
4.4.1.
Standpunt verdediging
De verdachte had niet het opzet om de slachtoffers van het leven te beroven, noch heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij zouden kunnen komen te overlijden. Hij wilde tijdens het rijden zijn stoel verzetten en heeft daarbij per ongeluk op het gaspedaal gedrukt en de snelheid waarmee hij de slachtoffers raakte was zo laag dat dit geen aanmerkelijke kans op de dood opleverde. De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken.
4.4.2.
Beoordeling
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of er bewijs is voor(voorwaardelijk) opzet van de verdachten op het doden van [aangever 1] en [aangever 2]. Daarbij komt groot gewicht toe aan de eigen waarneming van de rechtbank van beelden van beveiligingscamera’s in de omgeving
Eigen waarneming rechtbank ter terechtzitting
De beide aanrijdingen zijn opgenomen door een beveiligingscamera van een horecazaak in de directe omgeving, cafetaria Seppel. De rechtbank heeft deze opnames, in het dossier aangeduid als ‘beelden snackbar met geluid’ ter zitting nauwkeurig en bij herhaling, op normale snelheid en op onderdelen vertraagd, bekeken en beluisterd. De rechtbank neemt daarop onder andere het volgende waar. Om 15:43:43 uur is te zien dat de grijze BMW tamelijk langzaam van links in beeld uit een zijstraat komt rijden. Om 15:43:45 uur slaat de auto ineens, tegen de rijrichting in, linksaf en rijdt om de betonblokken die de stoep afschermen, de stoep op, recht op de aangevers af die daar staan te praten. Op het moment dat de auto de stoep op rijdt, is te horen dat het toerental van de motor oploopt waaruit kan worden opgemaakt dat de bestuurder extra gas geeft als hij in de richting van de aangevers rijdt. De aangevers staan op de stoep naast een muur van een gebouw dat aan de stoep grenst. [aangever 1] wordt frontaal aangereden, maar kan deels over de auto heen springen/rollen. [aangever 2] wordt geraakt door de linkerzijde van de BMW en valt richting de muur op de grond. De grijze BMW stuurt kort voordat [aangever 1] wordt geraakt een klein beetje rechts in de richting van [aangever 1] voordat hij wordt geraakt. De grijze BMW rijdt dan min of meer parallel aan de muur waar de stoep aan grenst. Direct nadat [aangever 1] is geraakt stopt de grijze BMW en de bestuurder van de grijze BMW stapt uit. De zwarte BMW komt om 15:43:41 van rechtsboven in beeld. De auto draait om een middenberm heen en steekt schuin de rijbaan voor tegemoetkomend verkeer over en rijdt dan in een rechte lijn op de aangevers af. Deze zwarte BMW rijdt eerst langzaam, maar nadat de grijze auto de stoep oprijdt, versnelt de zwarte auto en rijdt ook deze richting de aangevers. Om 15:43:47, als de zwarte BMW rijdt bij de zijstraat waar de grijze BMW uitkwam, is meer motorgeluid te horen, en zodra de zwarte auto bij de stoep komt om 15:43:50 zijn er nog meer motorgeluiden te horen. De zwarte BMW maakt nog een lichte beweging naar links, waar [aangever 1] opkrabbelt, waarna de zwarte BMW vervolgens met een forse klap tegen de muur rijdt achter de plek waar de aangevers stonden. [aangever 2] ligt er net naast op de grond en [aangever 1] rent weg nadat hij ook de zwarte BMW heeft ontweken. Terwijl de zwarte BMW tot stilstand komt, rent de bestuurder van de grijze BMW achter de zwarte BWM langs achter [aangever 1] aan, die de zijstraat in rent. Direct daarop stapt ook de bestuurder van de zwarte BMW uit en hij rent om 15:43:57 in dezelfde richting als [aangever 1] en de bestuurder van grijze BMW.
Op beelden van Supermarkt Plus en de Primera is de zijstraat te zien waarin [aangever 1] rennend is gevlucht.
Op de beelden die in het dossier zijn gevoegd met de bestandsnaam [bestandsnaam 1] is om 15:43:56 [aangever 1] rennend te zien in de zijstraat, om 15:44:00 gevolgd door een rennende man en om 15:44:04 gevolgd door een tweede rennende man. Op beelden die in het dossier zijn gevoegd met de bestandsnaam [bestandsnaam 2] zijn vanaf 15:46:44 twee mannen te zien die naast elkaar in rustig tempo teruglopen in de richting waaruit de drie rennende mannen zijn gekomen.
Tot zover de eigen waarneming van de rechtbank.
De rechtbank stelt mede op grond van de hiervoor weergegeven eigen waarneming vast dat beide verdachten opzettelijk op de slachtoffers zijn ingereden en hierbij bewust en nauw hebben samengewerkt. Hierbij is van belang dat beide auto’s vlak na elkaar zichtbaar en hoorbaar gericht en met toenemende snelheid in zijn gereden op de slachtoffers en daartoe, gezien hun oorspronkelijke rijrichtingen en plaats op de weg, hebben moeten bijsturen. Daar komt nog bij dat tussen de telefoons van de verdachten kort voorafgaand en tijdens deze aanrijdingen een telefoonverbinding actief was. Op grond van een en ander stelt de rechtbank vast dat het hier gaat om een gezamenlijke doelgerichte aanslag van de verdachten op [aangever 1], hetgeen wordt versterkt door het feit dat de verdachte en de medeverdachte vervolgens hard achter de vluchtende [aangever 1] zijn aangerend, waarna zij samen, kennelijk zonder dat zij [aangever 1] hebben kunnen inhalen, rustig teruglopen.
Aangever [aangever 1] heeft bovendien verklaard dat hij al enige jaren een conflict heeft met de medeverdachte en tevens broer van de verdachte en dat hij vaker door hem en zijn familie bedreigd werd.
Dat de aanrijdingen zijn ontstaan door een onhandigheid zoals beide verdachten hebben verklaard waardoor zij ieder de controle over hun auto verloren en dat het voorval dus een ongeluk was acht de rechtbank dan ook volstrekt ongeloofwaardig.
Het bewijs is dan ook geleverd van het medeplegen van een poging om [aangever 1] opzettelijk van het leven te beroven. Het verweer dat in de gegeven omstandigheden er geen aanmerkelijke kans bestond dat hij zou komen te overlijden door het handelen van de verdachte wordt gepasseerd, omdat de rechtbank van oordeel is dat uit de gang van zaken voortvloeit dat het opzet van beide verdachten een vol opzet was (en niet slechts een bewuste aanvaarding van een aanmerkelijke kans op diens de dood).
Dit is anders voor [aangever 2], die niets met de situatie te maken lijkt te hebben en die toevallig naast [aangever 1] stond. Met betrekking tot [aangever 2] hebben de verdachten daarentegen wel bewust de aanmerkelijke kans dat ook hij om het leven zou komen aanvaard door één en andermaal in te rijden op [aangever 1] terwijl [aangever 2] vlak naast hem stond. Daarmee hebben zij dus opzet in voorwaardelijke zin gehad op het doden van [aangever 2].
4.4.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van tweemaal poging tot doodslag.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1. impliciet subsidiair
hij op 5 maart 2025 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander
ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen
misdrijf om
[aangever 2]
opzettelijk van het leven te beroven
- met hoge snelheid met een grijze auto met kenteken [kenteken 1] op die [aangever 2] heeft
ingereden waardoor die [aangever 2] is geraakt en
- met hoge snelheid met een zwarte auto met kenteken [kenteken 2] op die [aangever 2] heeft
ingereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 impliciet subsidiair
hij op 5 maart 2025 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander
ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen
misdrijf om
[aangever 1]
opzettelijk van het leven te beroven
- met hoge snelheid met een grijze auto met kenteken [kenteken 1] op die [aangever 1] heeft
ingereden waardoor die [aangever 1] is geraakt en
- met hoge snelheid met een zwarte auto met kenteken [kenteken 2] op die [aangever 1] heeft
ingereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij op 5 maart 2025 te Rotterdam als bestuurder van een voertuig,
(personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige
invloed van een stof, te weten THC, waarvan hij wist ,
dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere
stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat
moest worden geacht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.medeplegen van poging tot doodslag

2. medeplegen van poging tot doodslag

3. overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straffen en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte is samen met zijn broer ieder met een auto op twee personen ingereden en heeft zich daardoor schuldig gemaakt aan twee keer een poging tot doodslag.
Als eerste reed de verdachte op beide slachtoffers in; [aangever 1] sprong omhoog toen hij deze auto zag recht op zich zag afkomen, en hij werd alsnog geraakt en rolde over de auto heen, en [aangever 2] is geraakt door de auto en viel op de grond. Hierna volgde de auto van de medeverdachte. [aangever 1] kon nog net opzij springen om te voorkomen dat hij tussen deze auto en de muur van het gebouw langs de stoep terecht zou komen. [aangever 2] lag op dat moment vlak naast de plek waar deze auto de muur raakte bewusteloos op de grond. Een en ander moet voor beide slachtoffers ontzettend angstig zijn geweest. De rechtbank neemt het de verdachte bijzonder kwalijk dat hij net als zijn broer zijn auto heeft ingezet als wapen tegen [aangever 1] en dat hij het voor lief nam dat hij daarbij ook nog een ander zou raken. Dergelijke feiten versterken de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Het geweld vond immers plaats op klaarlichte dag, op de openbare weg en voor het oog van buurtbewoners. Daar komt bij dat de verdachte toen hij de auto bestuurde onder invloed van THC.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 april 2025 blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor feiten uit de Wegenverkeerswet.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies. Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Gelet daarop en op de ernst van de feiten, is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie onvoldoende recht doet aan de situatie. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden passend. Nu de verdachte de auto als wapen heeft ingezet, zal ook een rijontzegging voor de duur van 2 jaren worden opgelegd voor feit 2.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
Ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte daarnaast de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 5 jaren opgelegd, inhoudende een contactverbod met [aangever 1]. Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens [aangever 1] wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een dergelijke maatregel voor [aangever 2], omdat de beide verdachten het kennelijk niet specifiek op hem voorzien hadden.

8.In beslag genomen voorwerpen

De twee in beslag genomen voertuigen zullen worden verbeurd verklaard. De bewezen feiten zijn met deze voorwerpen begaan, terwijl deze aan de verdachte toebehoren.

9.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit in het geding gevoegd [benadeelde partij]. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 9.638,93 aan materiële schade en een vergoeding van € 30.000,- aan immateriële schade.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De vordering tot vergoeding van gederfd inkomen is onvoldoende onderbouwd. Dat gedeelte dient niet-ontvankelijk te worden verklaard. Voor het overige is de vordering tot vergoeding van materiele schade redelijk. Dit geldt ook voor het immateriële deel van de vordering. Daarbij wordt verzocht de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2.
Standpunt verdediging
Uit het dossier komt de door de benadeelde partij genoemde schade niet naar voren en de verschillende schadeposten zijn niet onderbouwd. De materiële vordering moet worden afgewezen. Het gevorderde bedrag aan immateriële schade is te hoog, indien men kijkt naar vergelijkbare zaken. Dit bedrag moet verminderd worden.
9.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht. Met de verdediging is de rechtbank echter van oordeel dat beoordeling van de vordering tot vergoeding van gederfd inkomen nader onderzoek vereist en dit zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dat gedeelte van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Het overige materiële deel van de vordering is genoegzaam onderbouwd. Dat deel van de vordering is daarom ondanks de slechts globale betwisting door de verdediging, de rechtbank niet ongegrond en toewijsbaar.
Verder is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Dat ligt besloten in de aard en de ernst van de normschending. Deze schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 5.000,= . Voor het meerdere zou nader onderzoek nodig zijn. Dat onderzoek zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij zal daarom voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu de verdachte het strafbare feit samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaald is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 5 maart 2025.
Aangezien de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van totaal € 6.037,05, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen, 33, 33a, 33b, 36f, 38v, 38w, 45, 47, 57, en 287 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 8, 176 en 179a van de Wegenverkeerswet 1994.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 impliciet primair en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair, 2 impliciet subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 5 (vijf) jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen zich te onthouden van direct of indirect contact met [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] 1991 te [geboorteplaats 2]), gedurende 5 (vijf) jaren na heden;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van
2 (twee) weken;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op en zal in totaal ten hoogste
6 (zes) maandenbedragen;
beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
ter zake van feit 2:
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
2 (twee) jaren;
en voorts:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1 en 2 de twee voertuigen met kenteken 2-KXX-70 en GD-R08-L;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de [benadeelde partij], te betalen een bedrag van
€ 6.037,05 (zegge: zesduizend zevenendertig euro en vijf cent), bestaande uit € 1.037,05 aan materiële schade en € 5.000 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 5 maart 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij] te betalen
€ 6.037,05(hoofdsom,
zegge: zesduizend zevenendertig euro en vijf cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 maart 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 6.037,05 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
65 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Tuinenburg, voorzitter,
en mrs. A.J.P. van Essen en mr. M. Nijboer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Hoebe, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 5 maart 2025 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om
[aangever 2]
opzettelijk en
al dan niet met voorbedachten rade
van het leven te beroven
- met hoge snelheid met een grijze auto met kenteken [kenteken 1] op die [aangever 2] heeft
ingereden waardoor die [aangever 2] is geraakt en/of
- met hoge snelheid met een zwarte auto met kenteken [kenteken 2] op die [aangever 2] heeft
ingereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 maart 2025 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om
[aangever 2]
opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- met hoge snelheid met een grijze auto met kenteken [kenteken 1] op die [aangever 2] heeft
ingereden waardoor die [aangever 2] is geraakt en/of
- met hoge snelheid met een zwarte auto met kenteken [kenteken 2] op die [aangever 2] heeft
ingereden
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 5 maart 2025 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om
[aangever 1]
opzettelijk en
al dan niet met voorbedachten rade
van het leven te beroven
- met hoge snelheid met een grijze auto met kenteken [kenteken 1] op die [aangever 1] heeft
ingereden waardoor die [aangever 1] is geraakt en/of
- met hoge snelheid met een zwarte auto met kenteken [kenteken 2] op die [aangever 1] heeft
ingereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 maart 2025 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[aangever 1]
opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade,
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- met hoge snelheid met een grijze auto met kenteken [kenteken 1] op die [aangever 1] heeft
ingereden waardoor die [aangever 1] is geraakt en/of
- met hoge snelheid met een zwarte auto met kenteken [kenteken 2] op die [aangever 1] heeft
ingereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij op of omstreeks 5 maart 2025 te Rotterdam als bestuurder van een voertuig,
(personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige
invloed van een stof, te weten THC , waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten,
dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere
stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat
moest worden geacht;
4
hij op of omstreeks 5 maart 2025 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk en wederrechtelijk
een gebouw aan de [adres 2], geheel of ten dele toebehorende aan
HEF Wonen, althans aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of izjn
mededaders, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt
door met een auto op het gebouw in te rijden.