ECLI:NL:RBROT:2025:8739

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
C/10/691852 / JE RK 24-2789
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor medische behandeling van een minderjarige

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 10 juni 2025, wordt vervangende toestemming verleend voor een medische behandeling van een minderjarige, hierna aangeduid als [minderjarige]. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, die betrokken is bij de zorg voor [minderjarige]. De kinderrechter heeft eerder op 8 januari 2025 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd en een verzoek om ondersteuning bij zijn schoolgang afgewezen. Tijdens de zitting op 23 april 2025 werd de noodzaak van medische behandelingen besproken, waaronder de inschakeling van een kinderpsycholoog en een persoonlijkheidsonderzoek. De moeder van [minderjarige] heeft haar zorgen geuit over de betrokkenheid van de pleegouders en de GI, en heeft aangegeven dat zij de voorkeur geeft aan hulpverlening via [naam instelling 2]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er consensus is over de noodzaak van hulp voor [minderjarige] en heeft besloten dat de organisatie die het snelst kan helpen, de voorkeur krijgt. De kinderrechter verleent vervangende toestemming voor de medische behandeling en verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zodat de hulpverlening zo snel mogelijk kan starten. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier S.L. Bulte.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/691852 / JE RK 24-2789
Datum uitspraak: 10 juni 2025
Beschikking van de kinderrechter over vervangende toestemming voor een medische behandeling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2018 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam moeder],
hierna te noemen de moeder, wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. H. Loonstein, kantoorhoudende te Amsterdam, voor wie
mr. J.R. Núñez Casanova waarneemt.
De kinderrechter merkt als informanten aan:
[naam pleegmoeder],
hierna te noemen de pleegmoeder, wonende in de [woonplaats 2] .
[naam pleegvader] ,
hierna te noemen de pleegvader, wonende in de [woonplaats 2] .
[naam opa],
hierna te noemen de opa (moederszijde), wonende in [woonplaats 3] .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de tussenbeschikking van 13 maart 2025 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de nagezonden brief van de GI met bijlage over de aanmelding van [minderjarige] bij [naam instelling 1], van 24 april 2025, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
  • het nagezonden e-mailbericht van mr. Núñez Casanova, met correspondentie over de aanmelding van [minderjarige] bij [naam instelling 2], ingekomen bij de griffie op 30 april 2025.
1.2.
Op 23 april 2025 heeft de kinderrechter de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI, [naam 1] ;
  • de pleegmoeder;
  • de opa.
1.3.
De kinderrechter heeft bijzondere toegang tot de zitting verleend aan
[naam 2] , werkzaam bij Enver.
1.4.
De pleegvader is verhinderd om ter zitting te verschijnen.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft bij de pleegouders.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 8 januari 2025 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en de machtiging tot zijn uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 15 juli 2025.
2.4.
Tevens heeft de kinderrechter bij genoemde beschikking van 8 januari 2025 onderhavig verzoek afgewezen voor zover het betrof het inschakelen van een ondersteuningsteam bij [minderjarige] schoolgang.
2.5.
Bij beschikking van 13 maart 2025 heeft de kinderrechter vervangende toestemming voor de medische behandeling van [minderjarige] verleend, vooralsnog inhoudende dat [minderjarige] door de GI wordt aangemeld voor de wachtlijst van Basic Trust en [naam instelling 1]. De definitieve beslissing op het restant van het verzoek is aangehouden tot deze zitting.

3.Het aangehouden verzoek

3.1.
De Gl heeft oorspronkelijk verzocht om vervangende toestemming te verlenen voor medische behandelingen van [minderjarige] . Deze medische behandelingen betreffen de betrokkenheid van een ondersteuningsteam bij [minderjarige] schoolgang, het inschakelen van een kinderpsycholoog en het aanmelden van [minderjarige] voor een persoonlijkheidsonderzoek. Nu bij beschikking van 8 januari 2025 de vervangende toestemming voor het inschakelen van een ondersteuningsteam bij [minderjarige] schoolgang is afgewezen dient er op dit moment nog beslist te worden op het verzoek met betrekking tot het inschakelen van een kinderpsycholoog en het aanmelden van [minderjarige] voor een persoonlijkheidsonderzoek. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI heeft het resterende deel van het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. [naam instelling 2] heeft bij de GI aangegeven dat zolang de moeder geen toestemming geeft om het pleeggezin bij het behandeltraject van [minderjarige] te betrekken, zij [minderjarige] niet kunnen aannemen en hem ook niet op de wachtlijst kunnen plaatsen. Indien er in de tussentijd andere afspraken gemaakt zijn tussen de moeder en [naam instelling 2] dan ziet de GI die graag tegemoet. De GI benadrukt dat zij niet negatief tegenover de hulpverlening vanuit [naam instelling 2] staat maar dat zij het belangrijk vindt dat [minderjarige] zo spoedig als mogelijk passende hulp krijgt.
3.3.
Naar aanleiding van de vorige zitting heeft de GI [minderjarige] aangemeld voor trauma en hechtingstherapie bij [naam instelling 1]. [minderjarige] staat hiervoor momenteel op de wachtlijst. De verwachting is dat hij in juni 2025 bij [naam instelling 1] kan starten. De GI heeft [minderjarige] niet kunnen aanmelden bij Basic Trust omdat daarvoor vereist is dat er een stabiele situatie is voor [minderjarige] alvorens er ingezet kan worden op zijn hechtingsproblematiek. Een stabiele situatie zou onder meer inhouden dat er duidelijkheid is over het perspectief van [minderjarige] en zijn omgang met de moeder. Omdat deze duidelijkheid er op dit moment niet is, heeft de GI deze aanmelding niet kunnen doen.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is ter zitting het volgende naar voren gebracht. De moeder heeft in januari 2025 van de kinderrechter de opdracht gekregen om [minderjarige] aan te melden bij een onafhankelijke schoolbegeleider, kinderpsycholoog en voor een persoonlijkheidsonderzoek. De moeder heeft [minderjarige] daarom in januari 2025 aangemeld bij een onafhankelijke schoolbegeleider. Hiervoor staat [minderjarige] momenteel op de wachtlijst. Begin januari 2025 heeft de moeder [minderjarige] ook aangemeld bij [naam instelling 2] omdat het CvD haar niet verder kon helpen. Vanuit hen zou het persoonlijkheidsonderzoek en de kinderpsycholoog ingeschakeld kunnen worden. De moeder wacht momenteel op vervolgstappen. Het is niet bekend op welke termijn [minderjarige] bij [naam instelling 2] kan starten. De bevestiging van de aanmelding heeft de moeder aan haar advocaat gestuurd. Ter zitting heeft de advocaat van de moeder aangeboden de correspondentie met [naam instelling 2] zo snel als mogelijk, na de zitting, met de rechtbank en de GI te delen.
4.2.
De moeder wil hierbij opmerken dat haar steeds om bewijs gevraagd wordt terwijl de GI ook geen bewijs van hun aanmelding heeft overlegd. Daarnaast heeft de moeder het idee dat de pleegouders en de GI onwaarheden over haar vertellen. Zo heeft de moeder begrepen, dat de pleegouders meermaals contact hebben opgenomen met de beoogde kinderpsycholoog van [minderjarige] en aangegeven hebben dat de moeder de betrokkenheid van pleegouders niet zou willen. Dit is niet waar. De moeder begrijpt dat de betrokkenheid van de pleegouders noodzakelijk is voor het traject van [minderjarige] . Daarnaast zet de moeder vraagtekens bij de veiligheid van [minderjarige] in het pleeggezin. Zo is hij het afgelopen jaar drie keer van huisarts gewisseld, waardoor het lijkt alsof de pleegouders iets te verbergen hebben. Daarnaast komen de vorige pleegouders van [minderjarige] , die hem volgens de moeder mishandeld hebben, nog steeds bij de huidige pleegouders over de vloer. Naar aanleiding hiervan heeft de moeder verschillende meldingen en aangiftes gedaan. Eind maart 2025 heeft de moeder [minderjarige] stiekem opgezocht. [minderjarige] heeft toen bij de moeder aangegeven bang te zijn. Verder vreest de moeder dat zij door [naam instelling 1] niet bij het behandeltraject van [minderjarige] betrokken zal worden en twijfelt zij aan de onafhankelijkheid van [naam instelling 1]. Daarom heeft de moeder voorkeur voor [naam instelling 2]. Daarnaast begrijpt de moeder niet waarom de GI [minderjarige] alsnog bij [naam instelling 1] heeft aangemeld terwijl zij wist dat de moeder liever [naam instelling 2] wilde.
4.3.
De pleegmoeder brengt ter zitting naar voren dat er vanuit haar en de pleegvader eenmaal gebeld is naar de beoogde kinderpsycholoog van [minderjarige] omdat de pleegouders wilden weten wat hun rol zou zijn in het hulpverleningstraject van [minderjarige] . Hierover zijn zij teruggebeld. De pleegmoeder hoopt dat er zo spoedig als mogelijk passende hulp komt voor [minderjarige] , omdat dat heel hard nodig is.
4.4.
Namens Enver is ter zitting aangegeven dat het van groot belang is dat [minderjarige] zo snel als mogelijk hulp krijgt, of dit nu vanuit [naam instelling 2] of vanuit [naam instelling 1] is; het belangrijkste is dat er duidelijkheid komt voor [minderjarige] .

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter kan vervangende toestemming verlenen voor de medische behandeling van een minderjarige jonger dan twaalf jaar, indien behandeling noodzakelijk is om ernstig gevaar voor de gezondheid van de minderjarige af te wenden en de ouder die het gezag uitoefent zijn toestemming daarvoor weigert.
5.2.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting volgt dat alle betrokkenen het erover eens zijn dat [minderjarige] zo spoedig mogelijk passende hulp gaat krijgen. Deze hulpverlening dient in ieder geval te bestaan uit dat wat de GI heeft verzocht: de begeleiding van [minderjarige] door een kinderpsycholoog en een persoonlijkheidsonderzoek van [minderjarige] . De moeder heeft een sterke voorkeur voor de inzet via [naam instelling 2], onder meer omdat zij minder vertrouwen heeft in [naam instelling 1].
5.3.
Uit de nagezonden stukken volgt dat [naam instelling 1] [minderjarige] zal uitnodigen voor een intake zodra de uitspraak over zijn perspectief er is, alsmede zodra de goedkeuring voor een behandeling bij [naam instelling 1] er is. [naam instelling 2] heeft laten weten dat het een complexe casus is waarvoor zij eerst contact wil hebben met de betrokken jeugdbeschermer om te kunnen beoordelen of zij de juiste hulp kan bieden.
5.4.
De pleegouders hebben al langere tijd en meermalen aangegeven dat het niet goed gaat met [minderjarige] en dat er snel passende hulp en begeleiding voor hem nodig is. Uit de stukken en de bespreking tijdens de zittingen is het de kinderrechter onvoldoende duidelijk geworden wat nu precies de oorzaken zijn van de stagnatie. Wat voor de kinderrechter wel heel duidelijk is geworden, is dat [minderjarige] zo spoedig als mogelijk de verzochte hulpverlening moet gaan krijgen. De belanghebbenden weerspreken dit ook niet. De vraag is met name welke organisatie de hulpverlening gaat bieden. De kinderrechter is van oordeel dat de organisatie die op de kortste termijn de passende hulp kan bieden, de voorkeur heeft, zodat [minderjarige] zo snel mogelijk geholpen wordt. Tijdens het hulpverleningstraject dienen zowel de moeder als de pleegouders als de GI op passende wijze betrokken te worden.
5.5.
Gelet op het vorenstaande zal de kinderrechter vervangende toestemming verlenen aan de GI, zoals verzocht, om een kinderpsycholoog voor [minderjarige] in te schakelen en een persoonlijkheidsonderzoek bij hem te laten afnemen, via de organisatie die het snelste van start kan gaan, of dit nu [naam instelling 2] of [naam instelling 1] of een andere soortgelijke organisatie is.
5.6.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent vervangende toestemming voor de medische behandeling van [minderjarige] , inhoudende dat [minderjarige] door de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd in Rotterdam, wordt aangemeld voor een persoonlijkheidsonderzoek en dat dit onderzoek ook daadwerkelijk bij hem plaats vindt en dat een kinderpsycholoog [minderjarige] gaat begeleiden zo lang en zo vaak als dat nodig is;
6.2.
bepaalt dat de in 6.1. genoemde hulp en begeleiding zal worden verleend door [naam instelling 2] of [naam instelling 1] of een andere soortgelijke organisatie waarbij leidend zal zijn welke van deze organisaties het snelste de genoemde hulp en begeleiding kan bieden;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2025 in aanwezigheid van S.L. Bulte als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.