ECLI:NL:RBROT:2025:8709

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
24/028783 (raadkamernummer) / 10/600072-05 (parketnummer) / 22/001589-08 (hofnummer)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot kwijtschelding van ontnemingsvordering wegens onvoldoende betalingsonmacht

Op 4 juli 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek tot kwijtschelding of vermindering van een ontnemingsvordering. De veroordeelde, die in 2013 door het gerechtshof Den Haag was veroordeeld tot betaling van een ontnemingsmaatregel van € 488.116,66, heeft tot 29 mei 2025 een bedrag van € 27.533,16 betaald. In zijn verzoek, ingediend op 14 november 2024, stelde de veroordeelde dat hij door gebrek aan draagkracht niet in staat was om aan zijn betalingsverplichting te voldoen. Hij is in loondienst en heeft daarnaast een eigen bedrijf, maar zijn inkomsten zijn niet toereikend om de betalingsverplichting te voldoen. De rechtbank heeft de zaak op 4 juli 2025 behandeld, waarbij de veroordeelde werd bijgestaan door zijn advocaat en de officier van justitie aanwezig was.

De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde onvoldoende had aangetoond dat hij geen draagkracht had om aan zijn betalingsverplichting te voldoen. De rechtbank wees erop dat de veroordeelde de afgelopen vijf jaar steeds aan de betalingsregeling van € 200 per maand had voldaan en dat er voldoende ruimte was om deze regeling voort te zetten. De rechtbank concludeerde dat er een realistisch perspectief was voor de veroordeelde, aangezien de tenuitvoerleggingstermijn van de ontnemingsmaatregel 16 jaar bedraagt, met een einddatum op 30 september 2030. Het verzoek tot kwijtschelding of vermindering werd derhalve afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Rotterdam
Raadkamernummer : 24/028783
Parketnummer : 10/600072-05
Hofnummer : 22/001589-08
Datum : 4 juli 2025
Beslissing van de meervoudige strafkamer op het verzoek op grond van artikel 6:6:26 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [plaats] ,
voor deze zaak domicilie kiezende te (4818 PC) Breda, Baronielaan 95, ten kantore van zijn advocaat mr. E. van de Rakt,
hierna te noemen: de veroordeelde.

Feiten

Het gerechtshof Den Haag heeft aan de veroordeelde bij arrest van 14 juni 2013 een ontnemingsmaatregel opgelegd, inhoudende de verplichting tot betaling aan de Staat van
€ 488.116,66. Deze ontnemingsmaatregel is onherroepelijk geworden nadat de Hoge Raad op 30 september 2014 het cassatieberoep heeft verworpen.
De veroordeelde heeft tot 29 mei 2025 een bedrag van € 27.533,16 betaald.

Procedure

Het verzoek van de veroordeelde is op 14 november 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen. De rechtbank heeft op 4 juli 2025 het verzoek op de openbare terechtzitting behandeld.
De rechtbank heeft de veroordeelde, bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.J.J. van Rijsbergen namens mr. E. van de Rakt en de officier van justitie mr. I. Barendregt op zitting gehoord.

Verzoek

Het verzoek strekt tot kwijtschelding, althans vermindering van de aan de veroordeelde ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel opgelegde verplichting tot betaling aan de staat. Door de veroordeelde is aangevoerd dat hij vanwege het gebrek aan draagkracht niet in staat is de aan hem opgelegde betalingsverplichting te voldoen. De veroordeelde is in loondienst bij het [bedrijf 1] als toezichthouder en heeft daarnaast een eigen bedrijf, te weten ‘ [bedrijfsnaam] ’. Zowel de inkomsten uit loondienst als de opbrengst met zijn eigen bedrijf zijn niet toereikend om te voldoen aan de opgelegde betalingsmaatregel. Hier komt bij dat de veroordeelde door de jaren heen ook nog schulden heeft opgebouwd bij [bedrijf 2] , familieleden en vrienden.
De einddatum van de tenuitvoerleggingstermijn is bepaald op 30 september 2030 en na die periode komen de verhaalsmogelijkheden voor justitie te vervallen. Met de huidige betalingsregeling van € 200 per maand zal alsdan nog maar voor een klein gedeelte aan de betalingsverplichting zijn voldaan. Gelet hierop dient het ontnemingsbedrag te worden kwijtgescholden dan wel te worden verminderd.
Ter zitting is aangevoerd dat de veroordeelde psychische druk ervaart als gevolg van het betalingstraject via het CJIB en dat hij graag een realistisch perspectief wil.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt – onder verwijzing naar de reactie van het CJIB – dat het verzoek tot kwijtschelding dan wel vermindering van de betalingsverplichting vanwege onvoldoende draagkracht, moet worden afgewezen. De veroordeelde heeft onvoldoende onderbouwd dat sprake zou zijn van betalingsonmacht.

Beoordeling

De rechtbank stelt voorop dat, om in aanmerking te komen voor kwijtschelding dan wel vermindering van de opgelegde betalingsverplichting, op de veroordeelde de verplichting rust om gemotiveerd en met bewijsstukken onderbouwd aannemelijk te maken dat nu en in de toekomst bij hem geen draagkracht aanwezig is en zal zijn om het te betalen bedrag te voldoen.
De rechtbank is van oordeel dat de veroordeelde dat onvoldoende heeft onderbouwd.
De veroordeelde heeft gedurende de afgelopen vijf jaar steeds aan de toegestane betalingsregeling van € 200,- per maand voldaan. Uit het verzoekschrift, de daarbij ingediende bijlagen en het verhandelde ter terechtzitting is bovendien gebleken dat de veroordeelde beschikt over voldoende ruimte om in ieder geval aan deze betalingsregeling te blijven voldoen. Betalingsonmacht is dan ook niet aannemelijk gemaakt.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een realistisch perspectief voor de veroordeelde, nu het CJIB hem heeft meegedeeld dat voor zijn ontnemingsmaatregel een tenuitvoerleggingstermijn van 16 jaar geldt, zodat de einddatum van de tenuitvoerlegging vooralsnog is bepaald op 30 september 2030. De veroordeelde dient aldus nog vijf jaar te voldoen aan de opgelegde betalingsverplichting.
Het verzoek zal derhalve worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door:
mr. A.M.G. van de Kragt, voorzitter,
mrs. J. de Lange en M. Hulshof, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Dere, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2025.
De jongste rechter is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.