ECLI:NL:RBROT:2025:8704

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
10/249433-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding en bevordering van cocaïnehandel in een drugslaboratorium te Spijkenisse

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 11 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met anderen een cocaïnewasserij in zijn woning in Spijkenisse voorhanden had. De verdachte werd beschuldigd van het voorbereiden en bevorderen van de cocaïnehandel. Tijdens de zitting op 27 juni 2025 werd het bewijs gepresenteerd, waaronder een anonieme melding over een sterke acetongeur en het aantreffen van chemicaliën en apparatuur in de woning. De rechtbank verwierp het verweer van de verdachte dat hij enkel zijn woning ter beschikking had gesteld aan anderen, en concludeerde dat hij actief betrokken was bij de cocaïneproductie. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 28 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, en een maatregel tot kostenverhaal van € 10.810,26. De rechtbank overwoog dat de verdachte een aanzienlijke rol speelde in de drugshandel en dat de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een woonwijk een groot risico voor de omwonenden met zich meebracht. De verdachte had een strafblad en was eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat de ernst van de zaak onderstreepte. De rechtbank achtte het noodzakelijk om een voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling voor verslavingsproblematiek.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/249433-24
Datum uitspraak: 11 juli 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] , [postcode 1] te [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [naam PI] ,
raadsman mr. B.P.J.H. van de Luijtgaarden, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 27 juni 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. Hem wordt verweten dat hij met anderen handel in cocaïne heeft voorbereid en bevorderd. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.H. Balk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door Reclassering Nederland;
  • de oplegging van de maatregel kostenverhaal op grond van artikel 13d van de Opiumwet ter hoogte van € 10.810,26, hoofdelijk, subsidiair 89 dagen gijzeling.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
De verdachte wordt verweten - kort gezegd - het medeplegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet, bestaande uit het
voorhanden hebben van bepaalde voorwerpen, chemische stoffen en versnijdingsmiddelen, bestemd voor het bewerken en/of verwerken van cocaïne.
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag. Op 1 augustus 2024 is een anonieme melding gedaan, inhoudende dat er een sterke acetongeur kwam uit de woning aan de [adres 1] in Spijkenisse en er jerrycans met doorzichtige vloeistof waren afgeleverd bij deze woning. Hierop is onderzoek ingesteld en is er geconstateerd dat aan de voor- en achterzijde van de woning camera's hingen en in de tuin meerdere Spaans sprekende personen stonden. Hierdoor ontstond het vermoeden dat zich in de woning een cocaïnewasserij bevond.
Op 2 augustus 2024 - kort na middernacht - is de politie binnengetreden in de woning. Hier
werden diverse hoeveelheden chemicaliën aangetroffen. Daarnaast stonden in verschillende
ruimtes tonnen, emmers, filtreerpapier/koffiefilters, koffiemolens, elektrische balansen,
centrifuges, roerders, een elektrisch verwarmingsplaatje, elektrische verwarmingsspiralen,
sealmachines en sealfolie, metalen pannen en mengvormen. De verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn in de woning aangehouden. De verdachte had wit residu op zijn handen en kleding, net als medeverdachte [medeverdachte 1] . Medeverdachte (en vrouw van verdachte) [medeverdachte 3] had wit residu op haar broek. De verdachte stond ingeschreven op dit adres.
Bij onderzoek door de groep Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (LFO) is
onder meer gebleken dat in meerdere ruimtes in de woning jerrycans met chemicaliën
stonden. Monsters van de chemicaliën zijn getest door het NFI. Inventarisatie door het LFO
heeft geresulteerd in een lijst van aangetroffen hoeveelheden chemicaliën die overeenkomt
met de opsomming in de tenlastelegging, waaronder procaïne.
Het NFI concludeert dat de aard en samenstelling van de onderzochte materialen
kenmerkend is voor de verwerking van cocaïne. Een deel van de onderzochte materialen is
bovendien kenmerkend voor het versnijden van cocaïne.
Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat in de woning [adres 1] te
Spijkenisse een drugslaboratorium was gevestigd, waar cocaïne werd bewerkt en/of
verwerkt. Dat dit laboratorium op het moment van ontdekken reeds enige tijd in werking en
productief was, blijkt onder meer uit het aantreffen van de aanzienlijke hoeveelheid
vervuilde aceton (1.395 liter), de bewerkte en verwerkte procaïne (70,703 kg procaïne-HC1
(deels in aceton)) alsmede de aangetroffen resten van cocaïne in jerrycans.
Verweer
De verdachte heeft verklaard dat hij enkel tegen betaling zijn woning ter beschikking heeft gesteld aan anderen en geen wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het delict. Daardoor was er geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking en dus van medeplegen. Met het ter beschikking stellen van de woning is er eerder sprake van medeplichtigheid, maar dat is niet ten laste gelegd.
De rechtbank verwerpt het verweer. Met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het drugslaboratorium overweegt de rechtbank als volgt.
De verklaring van de verdachte dat hij zijn woning enkel ter beschikking heeft gesteld aan anderen, zonder verder te weten wat die personen zouden doen, acht de rechtbank ongeloofwaardig.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij tegen betaling enkel de tuin en daarnaast één kamer voor zo’n 6 uur ter beschikking moest stellen. Op beelden is echter te zien dat medeverdachten al op 25 en 27 juli 2024, een week voor de inval op 1 augustus, meerdere jerrycans en big shoppers uit een busje naar de woning tillen. Uit buurtonderzoek blijkt dat één van de buurtbewoners twee weken voor de aanhouding om 3:00 uur ’s nachts laad- en losactiviteiten uit een bestelauto heeft gezien bij de woning en een andere buurtbewoner rook al een maand lang een chemische geur rondom het huizenblok van de woning.
Uit het dossier blijkt verder dat er niet in één kamer, maar in meerdere ruimtes in de woning grote hoeveelheden goederen zijn aangetroffen die verband houden met het verwerken van verdovende middelen. Feitelijk was de gehele woning ingericht als drugslaboratorium. Bovendien is op de handen en kleding van de verdachte wit residu aangetroffen, waaruit opgemaakt kan worden dat hij in aanraking is geweest met de materialen. De rechtbank acht het ongeloofwaardig dat het witte residu op een andere manier op zijn handen en kleding is gekomen dan dat hij zich bezig heeft gehouden met de verwerking van die stoffen. Daar komt bij dat de verdachte in een afgeluisterd telefoongesprek op 23 augustus 2024,
tussen onder andere de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] , zegt dat hij doet aan “kristallisatie, ik doe kristalliseren, blokken maken, ik ben de baas”.
Eén en ander toont aan dat de verdachte een grotere rol in het geheel speelde dan dat hij doet voorkomen en het niet bij alleen zijn woning ter beschikking stellen is gebleven. Anders dan de verdediging stelt levert zijn bijdrage medeplegen van de tenlastegelegde voorbereidings-en bevorderingshandelingen op. Het verweer wordt verworpen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. De verdachte heeft een verweer gevoerd dat weliswaar strekt tot vrijspraak, maar slechts voor wat betreft de rol van de verdachte, niet de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, zodat met een opgave daarvan wordt volstaan. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 2 augustus 2024 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard,
tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken en vervoeren,
- van cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, voorwerpen,
enstoffen,
voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) dat zij bestemd waren tot het plegen
van dat feit,
door
- 1.395 liter vervuilde aceton en
- 675 liter schone aceton en
- 70,703 kg procaïne-HCl (deels in aceton) en/
- 2 kg cafeïne en
- 2 kg actief kool en
- 20 kg calcium chloride en
- 15 kg caustic soda en
- 11,25 liter petroleum ether – ligroin en
- 17,5 liter ethylacetaat en
- 240 liter zoutzuur en
- tonnen en
- emmers en
- filtreerpapier en/of koffiefilters en
- koffiemolens en
- elektronisch balansen en
- centrifuges en
- een magnetron en
- roerders en
- een elektrisch verwarmingsplaatje en
- elektrische verwarmingsspiralen en
- sealmachines en sealfolie en
- metalen pannen en
- mengkommen, voorhanden te hebben.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, stoffen en voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft, samen met anderen, in zijn woning in Spijkenisse een cocaïnewasserij voorhanden gehad. Daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan het voorbereiden en bevorderen van de cocaïnehandel. Het is een feit van algemene bekendheid dat verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. De handel in harddrugs breng ook andere vormen van criminaliteit mee, zoals - niet zelden ernstige – geweldsfeiten.
Daarnaast bevonden de voor de bewerking van cocaïne benodigde chemicaliën zich in grote hoeveelheden in de betrokken woning die is gelegen midden in een woonwijk. Dit bracht een enorm risico mee voor ontploffing en brand en daarmee voor omwonenden. Dit valt in het bijzonder hem aan te rekenen, omdat hij de bewoner van het pand was.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 september 2024, waaruit blijkt dat de verdachte meermaals is veroordeeld voor strafbare feiten, zij het al langer geleden en niet voor Opiumwetfeiten. In 2023 heeft hij een strafbeschikking gehad voor een feit uit de Opiumwet.
7.3.2.
Rapportages
Verslavingsreclassering GGZ (hierna: de reclassering) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 24 februari 2025. Daaruit blijkt dat de reclassering problemen ziet op alle leefgebieden en dat het de verdachte niet lukt om deze problemen zelfstandig op te lossen. Een vlucht in het gebruik van harddrugs maakt de problemen alleen maar groter en zijn slechte financiële situatie hangt direct samen met het plegen van dit feit. Verder heeft de verdachte geen zinvolle dagbesteding, lukt het hem niet om zijn woning te behouden en komt hij via zijn sociale netwerk in aanraking met de mededaders. Het risico op recidive wordt op dit moment als gemiddeld ingeschat. Om ervoor te zorgen dat de verdachte niet opnieuw met justitie in aanraking komt, adviseert de reclassering meerdere bijzondere voorwaarden op te leggen, waar de verdachte aan mee wil werken. Een verplichte ambulante behandeling en wonen in een begeleide woonvoorziening zijn de belangrijkste
voorwaarden. Mocht de verdachte in de toekomst weer in staat zijn zelfstandig te gaan wonen, dan is het hebben van een zinvolle dagbesteding en ambulante woonbegeleiding van belang. Ondersteuning op het gebied van zijn financiën blijft ook noodzakelijk. De reclassering adviseert daarom een deels voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden daaraan gekoppeld.
Uit aanvullende stukken die de rechtbank heeft ontvangen, blijkt dat zorginstelling Exodus heeft toegezegd dat de verdachte per 28 juli 2025 bij hen terechtkan.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit, zeker gezien het gevaar zettende karakter, verdachte’s rol en de documentatie van de verdachte kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf.
Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken doorgaans worden opgelegd. In het bijzondere betreft dit de onherroepelijke vonnissen van deze rechtbank van 19 maart 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:4252 en 4254, waarbij aan twee medeverdachten gevangenisstraffen van 24 maanden zijn opgelegd. Gelet op de gevaarzetting voor zijn buurtbewoners, die de rechtbank de verdachte in het bijzonder aanrekent, kan in dit geval met gevangenisstraf van die duur niet worden volstaan.
Verder merkt de rechtbank op dat zij bij de strafoplegging geen rekening houdt met een eventueel verzoek tot strafonderbreking, ex artikel 40a Regeling tijdelijk verlaten inrichting, van de buitenlandse medeverdachten, zoals de officier van justitie voorstaat. Dit ziet immers op de executiefase. Bovendien is bij de door de officier van justitie gememoreerde regeling geen sprake van het kwijtschelden van een strafrestant, enkel van het onderbreken daarvan met als doel uitzetting van de veroordeelde te kunnen faciliteren.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden voor de verdachte noodzakelijk acht en de verdachte gemotiveerd is zich aan die voorwaarden te houden, zal de rechtbank een aanzienlijk deel van de op te leggen straf echter wel voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De verdediging heeft verzocht rekening te houden met het feit dat de verdachte per 28 juli 2025 bij Exodus geplaatst kan worden en heeft verzocht een straf op te leggen waarbij de verdachte per 27 juli 2025 op vrije voeten komt. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke straf geen recht doet aan de situatie en de ernst van het feit zoals eerder overwogen.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 28 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, passend en geboden.
Maatregel kostenverhaalOp 1 juli 2022 is de maatregel kostenverhaal in werking getreden. De maatregel is van toepassing op strafbare feiten die na de inwerkingtredingsdatum worden opgespoord en vervolgd. Deze maatregel maakt het mogelijk dat de kosten die ten laste van de staat komen in verband met de vernietiging van voorwerpen die ernstig gevaar opleveren voor de leefomgeving of voor de volksgezondheid, worden verhaald op degene die wordt veroordeeld ter zake van een strafbaar feit dat in verband staat met het voorwerp. De maatregel kostenverhaal is opgenomen in artikel 13d van de Opiumwet.
Bij de stukken bevindt zich een rekening voor het ontmantelen van het drugslab, inclusief de afvoer van chemicaliën en restafval en inclusief het vernietigen van hardware. De gemaakte kosten zijn vastgesteld op € 10.810,26.
De rechtbank overweegt dat vast is komen te staan dat in het drugslaboratorium gevaarlijke stoffen aanwezig waren. Eveneens is vast komen te staan dat kosten zijn gemaakt om het drugslaboratorium te ontmantelen. Ten aanzien van de hoogte van het gevorderde totaalbedrag overweegt de rechtbank dat deze kosten niet irreëel voorkomen. De rechtbank zal, in overeenstemming met hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd, de maatregel opleggen tot een bedrag van € 10.810,26. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 89 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.
De maatregel wordt hoofdelijk opgelegd, zodat de verdachte en zijn medeverdachten ieder voor het hele schadebedrag kunnen worden aangesproken. De verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeverdachten de kosten hebben betaald.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 10a en 13d van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 28 (achtentwintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
8 (acht) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich na het ingaan van de proeftijd melden bij GGZ Novadic-Kentron reclassering op het adres [adres 2] , [postcode 2] [plaats] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
de veroordeelde zal zich laten behandelen door de forensische ambulante zorg van GGZ Novadic-Kentron of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering.
De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Indien er sprake is van een terugval in middelengebruik en/of een zodanige verslechtering van de psychische toestand van de veroordeelde dat een kortdurende klinische opname voor detoxificatie, stabilisatie, observatie, diagnostiek of crisisbehandeling noodzakelijk is, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een dergelijke kortdurende klinische opname voor de duur van maximaal 7 weken. Indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert zal, nadat dit door de rechter is bevolen, de veroordeelde zich laten opnemen in een zorginstelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing;
de veroordeelde zal verblijven bij Exodus of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
de veroordeelde zal zich inspannen voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
de veroordeelde zal meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
de veroordeelde zal meewerken aan controle van het gebruik van alcohol en cocaïne om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde hoofdelijk met diens mededader(s) zo, dat als en voorzover de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, op de
maatregel kostenverhaal tot een bedrag van € 10.810,26;
bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd op 89 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.G. van de Kragt, voorzitter,
en mrs. G.C. Bos en F. van Laanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Hoebe, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter /oudste rechter /jongste rechter /griffier is /zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 2 augustus 2024 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden en/ of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken en/ of vervoeren, en/ of
- het opzettelijk vervaardigen
van cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen
voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(sl, wist(en)
of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen
van dat feit,
door
- 1.395 liter vervuilde aceton en/of
- 675 liter schone aceton en/of
- 70,703 kg procaine-HCl (deels in aceton) en /of
- 2 kg cafeïne en/ of
- 2 kg actief kool en/ of
- 20 kg calcium chloride en/of
- 15 kg caustic soda en/of
- 11,25 liter petroleum ether - ligroin en/of
- 17,5 liter ethylacetaat en/of
- 240 liter zoutzuur en/of
- een of meerdere tonnen en/ of
- een of meerdere emmers en/of
- filtreerpapier en/ of koffiefilters en/of
- een of meerdere koffiemolens en/of
- een of meerdere elektronisch balansen en/ of
- een of meerdere centrifuges en/of
- een magnetron en/of
- een of meerdere roeders en/of
- een elektrisch verwarmingsplaatje en/of
- een of meerdere elektrische verwarmingsspiralen en/of
- sealmachines en/of sealfolie en/of
- een of meerdere metalen pannen en/of
- een of meerdere mengkommen,
voorhanden te hebben.