In deze zaak heeft verzoekster op 3 juni 2025 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek was gericht op het verbieden van de uitvoering van een ontruimingsvonnis van 28 februari 2025, dat was uitgesproken wegens onderhuur en het ontbreken van hoofdverblijf in de woning. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 23 juni 2025 bepaald, waarbij zowel verzoekster als verweerster zijn gehoord. Verzoekster heeft aangegeven dat zij voldoende inkomsten heeft om de huur te betalen en dat zij een oplossing voor haar schuldenproblematiek zoekt via schuldhulpverlening. Verweerster heeft echter betoogd dat het verzoek moet worden afgewezen, omdat het niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 287b Fw, aangezien de ontbinding van de huurovereenkomst niet uitsluitend op huurachterstand was gebaseerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen, omdat de grondslag voor de ontruiming niet valt onder de bepalingen van artikel 305 Fw. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van verweerster toegewezen en verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, omdat het minnelijk traject niet op korte termijn zal zijn afgerond.