ECLI:NL:RBROT:2025:8696

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juni 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
FT RK 25/496 - FT RK 25/497
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een faillissementszaak met betrekking tot een verzoeker met schulden en een Participatiewet-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 juni 2025 uitspraak gedaan in een faillissementsprocedure waarbij een verzoeker een dwangakkoord heeft aangevraagd. De verzoeker, die woont in Rotterdam, heeft op 28 maart 2025 een verzoek ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, samen met een verzoek om een akkoord met zijn schuldeisers. De verzoeker heeft tien concurrente schuldeisers met een totale schuldenlast van € 23.638,48. Hij heeft een schuldregeling aangeboden waarbij hij verzoekt om kwijtschelding van zijn schulden, gebaseerd op zijn Participatiewet-uitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de afloscapaciteit van de verzoeker niet zal stijgen en dat hij al langer dan vijf jaar een uitkering ontvangt. Negen van de tien schuldeisers hebben ingestemd met de regeling, maar één schuldeiser heeft geweigerd. De rechtbank heeft de belangen van de verzoeker en de instemmende schuldeisers zwaarder gewogen dan die van de schuldeiser die weigerde. De rechtbank heeft daarom besloten om de schuldeiser te bevelen in te stemmen met de schuldregeling en heeft de kosten van de procedure aan de schuldeiser opgelegd. Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen, en de rechtbank heeft bepaald dat het vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [rekestnummer 1] / FT RK 25/496 – [rekestnummer 2] / FT RK 25/497
uitspraakdatum: 30 juni 2025
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [plaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 28 maart 2025, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeisers, te weten:
- [schuldeiser] , in behandeling bij [deurwaarder] (hierna: [schuldeiser] );
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 23 juni 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer [persoon A] en mevrouw [persoon B] , beide werkzaam bij Geldplein (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw [persoon C] , werkzaam bij [schuldeiser] .
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift tien concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 23.638,48 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 20 januari 2025 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, waarbij geen uitdeling zal plaatsvinden aan de schuldeisers en de schuldeisers verzocht worden de betreffende schulden kwijt te schelden. De schuldenlast betrof op dat moment € 21.852,18. De schuldenlast is derhalve hoger geworden.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Participatiewet-uitkering. Verzoeker heeft in 2017 een ongeluk gehad, waaraan hij lichamelijke klachten heeft overgehouden. Verzoeker ontvangt de Participatiewet-uitkering in ieder geval al langer dan een periode van vijf jaar en heeft vanuit zijn werkcoach geen actieve sollicitatieverplichting opgelegd gekregen. De verwachting is niet dat de afloscapaciteit van verzoeker de komende jaren zal stijgen. Volgens de aangeboden schuldregeling worden de schuldeisers verzocht hun vordering kwijt te schelden. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het maximale aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan.
Negen schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 8.907,- op verzoeker, welke 37,7% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

Ter zitting heeft [schuldeiser] verklaard dat in april 2025 een vonnis is gewezen omtrent haar vordering. [schuldeiser] probeert vanaf november 2024 in contact te komen met verzoeker, maar zowel telefonisch als per e-mail is het niet gelukt om met verzoeker in contact te komen. Dit is de derde keer dat [schuldeiser] het dossier aan haar deurwaarder heeft moeten overdragen. Verzoeker heeft bij [schuldeiser] aangegeven dat hij niet altijd de juiste financiële keuzes heeft gemaakt. Op dit moment is er sprake van een huurschuld van € 6.801,88 exclusief kosten en rente. Er zijn door verzoeker geen aflossingen gedaan op de huurschuld. [schuldeiser] verzoekt het verzoek af te wijzen.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een verzoek tot kwijtschelding van de vordering, staat het belang van [schuldeiser] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [schuldeiser] een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 37,7%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk negen van de tien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Geldplein. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht.
De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Participatiewet-uitkering. Verzoeker heeft in 2017 een ongeluk gehad, waaraan hij lichamelijke klachten heeft overgehouden. Verzoeker ontvangt de Participatiewet-uitkering (in ieder geval) al langer dan een periode van vijf jaar en heeft vanuit zijn werkcoach geen actieve sollicitatieverplichting opgelegd gekregen. Voldoende aannemelijk is geworden dat hij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan zijn huidige inkomen.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser] , die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2025. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.