ECLI:NL:RBROT:2025:8695

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juni 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
FT RK 25/414 - FT RK 25/415
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een faillissementsprocedure met betrekking tot een schuldregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 juni 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord aan een schuldeiser die weigerde in te stemmen met een door de verzoekster aangeboden schuldregeling. De verzoekster, die in financiële problemen verkeert, heeft een verzoek ingediend op basis van artikel 287a van de Faillissementswet, waarin zij een regeling voorstelt aan haar schuldeisers. De verzoekster heeft elf schuldeisers, waarvan één preferent en tien concurrente, met een totale vordering van € 16.820,47. De aangeboden regeling voorziet in een betaling van 47,52% aan de preferente en 23,76% aan de concurrente schuldeisers. Tijdens de zitting op 23 juni 2025 was de weigerende schuldeiser niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van de weigerende schuldeiser slechts 3,11% van de totale schuldenlast bedraagt en dat tien van de elf schuldeisers met de regeling hebben ingestemd. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat het voorstel is getoetst door een deskundige, Geldplein, en dat het goed gedocumenteerd is. De rechtbank oordeelt dat de verzoekster al het mogelijke heeft gedaan om een haalbaar voorstel te doen en dat de regeling een gunstiger resultaat biedt voor de schuldeisers dan de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.

De rechtbank heeft daarom het verzoek om de weigerende schuldeiser te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en deze schuldeiser veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot. De rechtbank heeft tevens bepaald dat het vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers en heeft het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [rekestnummer 1] / FT RK 25/414 – [rekestnummer 2] / FT RK 25/415
uitspraakdatum: 30 juni 2025
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [plaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 13 maart 2025, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- [schuldeiser] (hierna: [schuldeiser] );
die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 23 juni 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • de heer [persoon A] , werkzaam bij Geldplein (hierna: schuldhulpverlening).
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift elf schuldeisers, waarvan één preferent en tien concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 16.820,47 van verzoekster te vorderen. Verzoekster heeft bij brief van 26 november 2024 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 47,52% aan de preferente schuldeisers en 23,76% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoekster heeft op basis van haar dienstbetrekking. Verzoekster werkt parttime (32 uur per week) en heeft een arbeidscontract voor (on)bepaalde tijd. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar budgetbeheerder voldaan.
Tien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 527,11 op verzoekster, welke 3,11% van de totale schuldenlast beloopt. Verzoekster heeft op zitting desgevraagd toegelicht, dat drie andere crediteuren die op de crediteurenlijst een vermelding hebben van “niet ingestemd” voldaan zijn, hetzij door een derde, hetzij vanwege beslaglegging of extra aflossing.

3.Het verweer

Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft [schuldeiser] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten schriftelijk dan wel ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [schuldeiser] een gering aandeel vormt in de totale schuldenlast van 3,11%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk tien van de elf schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Geldplein. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster beschikt over een parttime baan (32 uur per week), op basis van een arbeidsovereenkomst voor (on)bepaalde tijd. Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekster het maximale ten behoeve van haar schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoekster zit in budgetbeheer. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede. Daarnaast heeft verzoekster ook laten zien dat zij zich maximaal wil inspannen om het maximale aan haar schuldeisers af te dragen. Zo heeft verzoekster naast haar afdrachten op basis van het vrij te laten bedrag nog verschillende extra afdrachten gedaan. Hierdoor zal het uiteindelijke uitkeringspercentage aan de schuldeisers nog stijgen. Ook is de vordering van [overige schuldeiser] volledig betaald door een derde persoon, waardoor het aannemelijk is dat het uiteindelijke uitkeringspercentage aan de schuldeisers nog zal stijgen.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser] , die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser] om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2025. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.